Johannes Maccovius of Makowsky, een verdienstelijk godgeleerde, geboren te Lobzenik in Polen, studeerde te Dantzig en werd onderwijzer bij 3 jonge edellieden, met welke hij een groot aantal Duitsche hoogescholen en ook die te Franeker bezocht, waar hij het doctoraat in de godgeleerdheid verwierf en eerst tot buitengewoon, vervolgens tot gewoon hoogleeraar werd aangesteld. Door zijn ambtgenoot Lubbertus van onregtzinnigheid beschuldigd en door de classis van Franeker deswege veroordeeld, weigerde hij zich aan haar kerkelijk vonnis te onderwerpen, weshalve de zaak naar de Dordtsche Synode verwezen werd, die haar tot een bevredigend einde wist te brengen. Daarna voerde hij een nieuwen twist met zijn ambtgenoot Amesius, die echter door tusschenkomst van den Académischen senaat in 1631 werd bijgelegd.
Hij overleed den 24sten Junij 1644. Zijne werken zijn, na afzonderlijke uitgaven, meerendeels verzameld in: „Opuscula philosophica omnia (1660)”, — „Loci communes theologici (1650)”, — en „Johannes Maccovius redivivus (1647).”