Lycië, het zuidelijkste landschap van KleinAzië, in het noorden en noordoosten grenzend aan Carië, Phrygië, Pisidië en Pamphylië, en aan de andere zijden door de zee bespoeld, draagt onderscheidene rotsgevaarten, die tot het Taurusgebergte behooren, zich ter hoogte van 2500 Ned. el verheffen en zich in de gedaante van voorgebergten tot in zee uitstrekken. Daartusschen stroomen de rivieren Xanthus, Andriacus, Arycandus en Lhnyrus door diepe valleijen met talrjjke dwarsdalen, die door hunne vruchtbaarheid en bekoorlijkheid ongemeen afsteken bij de indrukwekkende verhevenheid der sneeuwkruinen en de eenvormigheid der in het noorden gelegene hoogvlakte. Dit land, door de natuur rijk bedeeld, werd eerst bewoond door Semitische stammen , doch deze zijn reeds vroeg door een uit het noorden derwaarts trekkend Indo-Germaansch volk, dat zich zelf Tremilers noemde, maar door de Grieken Lyciërs geheeten werd, gedeeltelijk verdreven en gedeeltelijk onderworpen. Aan dit volk hebben de Grieken een deel hunner godsdienst ontleend, bjj voorbeeld de dienst van Apollo, die met zjjne moeder Leto (in het Lycisch Lada of Vrouw) de voornaamste godheid des lands was en in de hoofdstad Xanthus een vermaard heiligdom en een orakel bezat.
Daarentegen hebben ook de Lyciërs, met behoud van hunne nationaliteit en van hunne Indo-Germaansche taal, van welke wp in nog niet volkomen ontcijferde opschriften overblijfselen bezitten, zich niet weinig toegeeigend van de Grieksche beschaving en kunst. Hunne praalgraven, meerendeels in de levende rots uitgehouwen, wijzen op de Ionische bouwkunst, en hun beeldhouwwerk is van den geest der echt Grieksche kunst doordrongen. Op staatkundig gebied heeft Lyeië zelden eene merkwaardige rol vervuld. Nadat het land, in weerwil van eene heldhaftige tegenweer, door Narpagus, de veldheer van Cyriis, overwonnen was, vormde het eene provincie van het groote Perzische rijk en werd door Perzische, doch eigenlijk vrij onafhankelijke landvoogden bestuurd. Bjj de ontbinding van het Perzische rpk door Alexander de Groote kwam het eerst onder den schepter der Ptolemaeussen en werd vervolgens ingelijfd in het Syrische rijk, totdat het door de Eomeinen, nadat zjj de overwinning hadden behaald op Antiochus de Groote. aan de Ehodiërs werd toegewezen; maar het onafhankelijkheidsgevoel des volks droeg met weerzin het juk dier eilanders, en het gelukte aan de Lyciërs na een dapperen tegenstand hunne boeijen te verbrijzelen en zelfs van de Eomeinen de bekrachtiging hunner zelfstandigheid te verwerven.
Hunne 23 steden, van welke Xanthus, Cadyanda, Tlos, Pinara, Patara, Phellos, Antiphellos, Myra, Limyra en Olympus de voornaamste waren, sloten een verbond, aan welks hoofd zich een voorzitter met den naam van Lyciarches bevond. In dien tijd van zelfstandigheid ging Lyeië vooruit in welvaart en bloei, en die vooruitgang, slechts voor korten tijd belemmerd door den aanval van Brutus op onderscheidene steden van Lyeië (41 vóór Chr.), duurde tot aan de regéring van keizer Claudius, die wegens de inwendige verdeeldheden der Lyciërs een einde maakte aan hunne onafhankelijkheid. Zij herkregen deze onder Nero, maar verloren ze wederom onder Vespasianus, die Lyeië met Pamphilië tot een Eomeinsch wingewest vereenigde. In onzen tjjd is het schaars bevolkte en gedeeltelijk woeste landschap een bestanddeel van het Turksche rijk. Men heeft er in het binnenland meerendeels Mohammedanen en aan de kust meerendeels Grieken.