Lucas. Onder dezen naam vermelden wij:
Lucas, volgens de kerkeljjke overlevering de schrijver van het derde canonische „Evangelie” en van de „Handelingen der Apostelen”, de medgezel van Paulus op de zendingsreizen van dezen, nadat zij zich te Troas bjj elkander hadden gevoegd. Zijn berigt omtrent die togten is ongetwijfeld, hoewel orogewerkt en gedeeltelijk verkort, de grondslag van de tweede helft van de „Handelingen der Apostelen”, en daar de vervaardiger door omwerking in den eersten persoon spreekt, heeft het den schjjn, dat dit geschrift in zijn tegenwoordigen toestand van Lucas afkomstig is. Dientengevolge wordt ook het derde „Evangelie”, als met de „Handelingen” één geheel vormende, aan Lucas toegeschreven. De critiek van den Iaatsten tjjd echter heeft tegen die onderstelling een gegronden twjjfel geopperd en hare meening te kennen gegeven, dat die beide geschriften van geen vroegeren tjjd afkomstig zjjn dan van den aanvang der tweede eeuw. Het „Evangelie” is geschreven door een PaulinischeD Christen van gematigde rigting en waarschijnlijk eene bewerking van andere bouwstoffen, omtrent wier aard en inhoud de gevoelens uiteen loopen. Waarschijnlijk heeft hjj een oud Joodseh-Christeljjk „Evangelie” (waaraan welligt ook het „Evangelie” van Matthaeus is ontleend) en daarenboven korte opteekeningen van uitspraken van Jezus gebruikt. De stof is intusschen vrij bewerkt en op eene geestige wjjze uitgebreid. Volgens Colloss.
IV: 14 was Lucas een geneeskundige. Naar eene latere overlevering werd h{j te Antiochië in Syrië geboren, behoorde tot de 70 discipelen en beoefende de schilderkunst. Men vermeldt, dat hij den ouderdom bereikt heeft van 80 of 84 jaren en te Thebaïs, volgens anderen te Ephese gestorven is, terwijl men er nog bijvoegt, dat zijn stoffelijk overschot op last van keizer Constantius naar Constantinopel werd gebragt. In kerken te Padua, Venetië en Rome bewaart men, naar verzekerd wordt, reliquieën van Lucas, en in het Sanctum Sanctorum bjj de Kerk van St. Jan van Lateraan te Rome vertoont men eene afbeelding van den 13-jarigen Jezus, naar men wil door Lucas geschilderd.
De R. Katholieke Kerk heeft den 18<ien Oetober aan hem gewijd. In ons Vaderland heeft dr. J. ab Utrecht Dresselhuis de echtheid van het „Evangelie van Lucas” en dr. J. J. van Oosterzee die van de „Handelingen der Apostelen, beschreven door Lucas” zoeken te bewijzen. Beide verhandelingen zijn in de werken van het Haagsch Genootschap te vinden.
Lucas van Leyden, eigenlijk Lucas Nuygensz., een van de grondleggers der Nederlandsche schilderschool. Hij werd geboren te Leiden in Junij 1494, genoot eerst onderwijs van zijn vader en daarna van den beroemden Cornelis Lngelbrechts, en legde zich reeds vroeg met zooveel ijver toe op de schilder- en graveerkunst, dat hij op zijn 94e jaar prentjes, door hem gegraveerd, in het licht kon zenden en op zjjn 1240 de legende van den .ff. Nubertus met waterverf op het doek bragt en hierdoor de algemeene bewondering wekte. Twee jaar later graveerde hjj naar zijne eigene compositie eene voorstelling van den moord, door Mohammed op den monnik Sergius gepleegd. Vervolgens graveerde hjj tafereelen uit de lijdensgeschiedenis van Christus, de verzoeking van den S. Antonius, de bekeering van Paulus, eene Magdalena enz. Volgens bevoegde beoordeelaars moest hjj welligt voor de beroemdste graveurs van zijn tjjd, Albrecht Dürer en Mare Antonio Baimondi, onderdoen in schoonheid van teekening, doch overtrof beiden in sierlijkheid en verscheidenheid van behandeling, in uitdrukking van stoffen en in het aanbrengen van luchtperspectief. Toen hij 16 jaren oud was, verscheen zijn algemeen bewonderde „Ecce Homo”, 3 jaren later de „Aanbidding der drie Koningen” en in 1517 „De Calvariënberg”, wegens den grooten rjjkdom van figuren voor zijn meesterstuk gehouden. Met denzelfden ijver beoefende hij tevens de schilderkunst en daar hij zich geene rust gunde, was zijne ligchaamskracht niet bestand tegen zooveel inspanning.
Hij verviel tot zwaarmoedigheid, in weerwil van zijne gelukkige echtverbindtenis met eene dochter uit het aanzienlijk geslacht van Boshuyse, — en in weerwil van zijn roem en van de hooge prijzen, die voor zijne schilderijen en gravures werden betaald. Zijne belangstellende vrienden kwamen derhalve op het denkbeeld om hem afleiding te verschaffen op een togt door de Nederlanden. Een vaartuig werd afgehuurd en de Vlaamsche schilder Mabuse voegde zich onderweg bij hen. Waar het gezelschap toefde, werden schitterende gastmalen aangelegd, en op één van deze verscheen te Antwerpen Albrecht Dürer, door Lucas van Leyden ter tafel genoodigd. Het verstrooijingsmiddel bragt echter weinig baat, en bij zijn terugkeer in zijne geboortestad was Lucas zwaarmoediger dan ooit. Hij verbeeldde zich zelfs, dat een ander kunstenaar, naijverig op zijn roem, zjjne gezondheid door vergif verwoest had.
Zijne laatste levensjaren bragt hij, wegens zwakte, meerendeels door op zijne legerstede. Toch bleef hij werken en voltooide in dien tijd eene van zijne beste schilderijen, namelijk „Christus, een blinde genezende”. Daarop volgde een aantal kleinere stukken in olieverf, en gedurende zijne laatste maanden vervaardigde hij eene houtsnede, „De Godin der Wijsheid” voorstellende. Toen hij zijn einde voelde naderen, liet hij zich met zjjn bed in den tuin dragen, om zich in de pracht der natuur te verlustigen. Nadat hij in zjjn vertrek was teruggebragt, overleed hij den volgenden dag in den ouderdom van 39 jaren. Dit geschiedde in 1533.
Werken, die aan Lucas van Legden worden toegeschreven, verrijken de voornaamste kunstverzamelingen van ons werelddeel. Een van zjjne beste stukken en tevens een, welks echtheid boven allen twijfel verheven is, vindt men op de burgemeesterskamer van het stadhuis te Leiden; het stelt „Het laatste oordeel” voor, doch is door onhandige restauratie sterk beschadigd. Men heeft voorts van hem in het muséum te ’s Gravenhage: „De dochter van Herodias met het hoofd van Johannes de Dooper”, — in dat te Amsterdam: „Het portret van Philips, hertog van Bourgondië”, — in het Escuriaal in Spanje: 10 stukken, waaronder eene prachtige „Madonna”, — te Weenen: een „Ecce Homo” en een „Portret van keizer Maximiliaan”, — te Berlijn: een „H. Hiërónymus”, — te Florence: een portret van hemzelven, — te Parijs: eene „Afneming van het kruis”, eene „Heilige familie” en een „Groet der Engelen”, — te Munehen: „De Heilige Maagd met het kind Jezus” en „De H. Christina met Jacobus de Jongere”, — en te Dresden: „De verzoeking van den H. Antonius”. Ook in Engeland bevinden zich vele stukken van zpne hand. Voorts vindt men 174 gravures vermeld als van hem afkomstig. De meeste van die prenten zijn zeer zeldzaam geworden en slechts voor veel geld te bekomen. Men beschrijft dezen kunstenaar als een man met veel smaak voor de natuur en met eene groote verbeeldingskracht en in zijne opvatting als een realist.
Hij bepaalde zich bij de natuur zooals hij haar waarnam, en bekreunde zich weinig om het ideale in de kunst, zoodat hij al spoedig geraakte tot eene behandeling, zelfs van gewijde onderwerpen, die het eigenaardig genre der Hollandsche school deed ontstaan. Als teekenaar was hij vrjj naauwkeurig, somtjjds sierlijk, doch de standen van zijne figuren zijn dikwijls stjjf. Ook als colorist was hij niet onverdiensteljjk, en hij onderscheidde zich door kennis van het luchtperspectief, terwijl hjj grooten zin aan den dag legde voor het lijnenperspectief. Als graveur had hij onderwijs ontvangen van iemand, die etswerk maakte op harnassen, maar door zijn talent ontwikkelde hij de graveerkunst tot eene aanmerkelijke hoogte. Hij onderscheidt zich daarbij door eene vrije en rijke fantasie en door eene uitstekende technische bekwaamheid, zoodat hij elke ljjn dienstbaar maakte aan zjjn doel. De rijkste verza melingen zijner gravures bevinden zich in de bibliotheek te Weenen en in de kunstverzamelingen van wijlen den aartshertog Karei.
Kduard Lucas, een verdienstelijk Duitsch pomoloog. Hjj werd geboren te Erfurt den 19den juljj 1816, bezocht er het gymnasium, legde zich bjj Dessau toe op den tuinbouw en trad vervolgens in dienst in den Koninklijken botanischen tuin Greifswald, waar hij de botanische lessen bijwoonde en eene naauwkeurige ljjst opmaakte van de aldaar gekweekte heesters. In 1835 zag hjj zich geplaatst bjj de uitgebreide tuinbouwzaak van Haage te Erfurt en vertrok in het voorjaar van 1838 naar Miinchen, waar hjj eene betrekking aanvaardde bjj den Koninklijken botanischen tuin, wederom de lessen bjjwoonde en zich in de kruidkunde oefende onder de leiding van Martius en Zucccvrini. Gedurende dien tjjd deed hij de belangrijke ontdekking, dat houtskool in den toestand van poeder grooten invloed heeft op de wortel vorming der planten, zoodat hjj vele stekken aan het groejjen bragt. Nadat hij er 3 jaren had vertoefd, werd hij aangesteld als tuinier bij het Botanisch Genootschap te Regensburg, maar in 1843 als leeraar in den tuinbouw aan de landbouw-académie te Hohenheim in Würtemberg.
In 1860 legde hij deze betrekking neder en stichtte het pomologisch instituut te Reutlingen, dat weldra eene groote vermaardheid verkreeg, zoodat leerlingen uit Zweden, Rusland en Amerika zich derwaarts begaven. Zijne methode van kweeken van ooftboomen, zijne nieuwe handelwijze om ze te veredelen enz. vinden algemeenen bjjval. Nadere bijzonderheden daaromtrent bevat zjjn jaarljjks uitkomend: „Taschenbuch für Pomologen und Gartenfreunde”. Voorts schreef hjj: „Die Lehre vom Obstbau auf einfache Gesetzen zurückgeführt (5de druk, 1872)”, — „Der Gemüsebau praktisch dargestellt (34e druk, 1870)”, — „Die Gemeindebaumschule (3<te druk, 1861)”, — „Die Obstbenutzung (2<te druk, 1872)”, — „Der Obstbau auf dem Lande (4<ie druk, 1868)”, — „Kurze Anleitung zur Obstcultur (3<ie druk, 1872)”,— „Die Lehre vom Baumschnitt (24e druk, 1869)”, — „Auswahl w'erthvoller Obstsorten (1871, 4 dln)”, — „Die Handgerathe des Gartners (1871)”, — en met Oberdieck en John: „11lustrirtes Handbuch der Obstkunde (1818— 1871, 6 dln)”.