Troas noemde men in de dagen der Oudheid het noordwestwaarts uitstekend schiereiland van Klein-Azië, in het zuiden grenzende aan de Adramytteensche Golf en grootendeels bedekt met uitloopers van het Ida-gebergte (Kaz Dagh), dat zich met steile wanden ter hoogte van 1750 Ned. el boven die Golf verheft, tusschen welks uitloopers men het dal van de Scamander aantreft, die langs onderscheidene terrassen zich voortspoedt naar de Hellespont.
Het schiereiland werd alzoo genoemd naar het aloude, welligt met de Illyriërs vermaagschapte volk der Troërs, maar aan de kust door Achaeërs uit den Peloponnesus en door Boeötische Aeoliërs bewoond, terwijl in het bergachtige binnenland het met de Troërs op het naauwst verbondene volk der Dardaniërs of Teueriërs tot aan den tijd der Perzische heerschappij gevestigd bleef.
