Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lotharius

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Lotharius I (840—855), Roomsch Keizer en oudste zoon van Lodewijk de Vrome. Hij werd geboren omstreeks het jaar 795. Toen zijn vader in 817 het rijk van Karel de Groote onder zijne 3 zonen Lotharius, Pepijn en Lodewijk verdeelde, verkreeg Lotharius, in plaats van het vroeger door hem geregeerde Beijeren, het mederegentschap over het Keizerrijk, benevens den keizerlijken titel, en kort daarna (820), na den dood van zijn neef Bernhard, ook Italië; in 822 werd hij door den bisschop te Milaan tot Koning van dit rijk gekroond. Na het overlijden van zijn vader wilde hij als Keizer de geheele monarchie in bezit nemen, doch zijne tegen hem verbondene broeders Lodewijk en Karel sloegen hem bij Fontenai in Bourgondië. Terwijl hij op eene trouwelooze wijze de Saksers, ten zijnen behoeve opgestaan, aan hun lot overliet, verzoende hij zich met zijne broeders, verkreeg door het Verdrag van Verdun (843) de Keizerlijke waardigheid en Italië, alsmede eene smalle strook lands tusschen Duitschland en Frankrijk, welke de landen tusschen de Rijn en de Schelde tot aan de Noordzee en van de bronnen van de Maas tot aan het vereenigingspunt der Saône met de Rhône, voorts langs deze tot aan de Middellandsche Zee omvatte en den naam ontving van Lotharingen.

Gedurende dien oorlog en de daarop volgende onderhandelingen verschenen de Noormannen en plunderden de kusten der Noordzee; ook kwamen de Mooren uit het Zuiden en veroverden de Italiaansche gewesten. Voorts verkreeg de clerus, te voren aan het Koninklijk gezag onderworpen, een zelfstandig bestaan. De groote vazallen zorgden intusschen voor de uitbreiding van hunne magt en van hun grondgebied en gaven, naar het voorbeeld van Lotharing, zich over aan onregtvaardigheid, trouweloosheid en geweldenarij. Door wroeging gefolterd, ziek naar ligchaam en geest, zocht de Keizer, nadat hij het rijk onder zijne zonen had verdeeld, troost en kalmte als monnik in het klooster Priim, waar hij den 28sten September 855 overleed. Zijn oudste zoon, Lodewijk II, verkreeg Italië, — de volgende, Lotharius II, Lotharingen, — en de jongste, Karei, Provence en Lyon.

Lotharius de Sakser, graaf van Suplinburg, hertog van Saksen en van 1125 tot 1137 koning der Duitschers en Roomsch keizer. Hij was met betrekking tot zijne Karolingische voorvaderen de derde, maar als keizer de tweede van dezen naam. Door keizer Hendrik V na den dood van hertog Magnus in 1106 met het hertogdom Saksen beleend, voegde hij zich later bij de Vorsten, welke tegen dien Keizer in verzet kwamen, maar ontving na den slag bij Warenstadt vergiffenis, doch nam vervolgens op nieuw deel aan den strijd tegen Hendrik V en strekte zijne heerschappij uit over geheel Westfalen tot aan de Rijn. Na den dood van Hendrik V werd hij, in spijt van de regten, die hertog Frederik van Zwaben kon doen gelden, door de sluwe listen van aartsbisschop Adalbert van Mainz, die de Hohenstaufen haatte, tot Keizer gekozen (1125). Hij moest echter zijne verheffing koopen door voorwaarden, welke de zelfstandigheid des rijks en de Keizerlijke regten niet weinig beperkten. Niet alleen deed hij afstand van alle aan de kroon vervallen leenen, maar beloofde tevens volkomene vrijheid van verkiezingen op kerkelijk gebied enz. Na het aanvaarden der regéring achtte hij het in de eerste plaats noodig tot versterking van zijn eigen gezag dat der Hohenstaufen te verzwakken. Met dat oogmerk vorderde hij de rijksgoederen terug, welke hij uit de nalatenschap van Hendrik V verkregen had.

Hertog Frederik gaf een weigerend antwoord, zoodat hem in 1126 de oorlog werd verklaard. Tevens poogde Lotharius door eene verbindtenis met het Huis der Welfen zijne magt te versterken door zijne 11-jarige dochter Gertrude, de eenige erfgename zijner bezittingen, met Hendrik de Trotsche, hertog van Beijeren, te doen trouwen en hem met het hertogdom Saksen te beleenen. Van dien tijd dagteekent de geweldige Strijd tusschen de Welfen en Hohenstaufen. Nog meer voorspoed ondervond Lotharius bij andere ondernemingen. Hij maakte ter gelegenheid van den Boheemschen Successie-Oorlog na den dood van Wladislaw 1 (1126) den hertog van Bohemen en dien van Polen tot zijne vazallen, beleende graaf Koenraad van Wettin met het markgraafschap Meiszen, en stelde hertog Koenraad van Zahringen in het bezit van het graafschap Bourgondië. Ook ontnam bij Thüringen aan landgraaf Herman en schonk het aan zijn aanhanger graaf Lodewijk. Daarenboven verleende hij het Obotritische koningrijk na den dood van Hendrik, koning der Wenden, aan Knoet, koning van Denemarken, en noodzaakte diens neef Magnus, de opvolger van Knoet, hem als leenheer te huldigen. Bij den twist over de pauskeuze tusschen Innocentius II en Anacletus II koos hij de partij van eerstgenoemde en werd, uit erkentelijkheid daarvoor, eerst op eene kerkvergadering te Luik (22 Maart 1131) en voorts, toen hij in het volgende jaar naar Italië trok, met zijne gemalin Richenza, eene dochter van Hendrik de Vette, graaf van Nordheim, te Rome gekroond (30 April 1133).

Ook ontving hij uit de hand van den Paus de erfgoederen van Mathilda in leen, — eene daad, waaraan de Kerk later de beteekenis gaf, als zou Lotharius door den Paus beleend wezen met het keizerschap. Intusschen stond hij die goederen, met toestemming van den Paus, aan zijn schoonzoon Hendrik van Beijeren af, en in zijne legerplaats te Monza beleende hij in 1132 Albrecht de Beer met Noord-Saksen, later Brandenburg geheeten. Na zijn terugkeer in Duitschland voltooide hij zijne zegepraal op de Hohenstaufen, waarna Lotharius hun de betwiste goederen in den vorm van een leen teruggaf. Inmiddels had Roger van Sicilië, de beschermer van Anacletus II, paus Innocentius II gedwongen om de vlugt te nemen, en zich meester gemaakt van de steden Salerno, Meld, Troja, Capua en Benevento. Op aandringen van den Paus ondernam Lotharius ter bescherming van dien Kerkvorst een togt naar Italië, vergezeld van Koenraad van Hohenstaufen.

Zonder moeite verdreef hij Roger uit Napels naar Sicilië, beleende, gesteund door Innocentius, vorst Rainulf met het hertogdom Calabrië en Apulië en keerde daarna naar Duitschland terug. Onderweg werd hij in eene Alpenhut, niet ver van Trente door den dood overrompeld op den 3den December 1137, en te Königslutter in Brunswijk ter aarde besteld. Lotharius was een dapper en eerzuchtig vorst, maar hij had geen moed genoeg, om de waardigheid des Rijks tegenover de aanmatiging der Kerk te handhaven. Door de openvallende leenen niet weder bij de kroon te voegen, maar ze in het bezit te laten der erfgenamen van den leenman, werd hij de oorzaak der noodlottige verdeeling van Duitschland in kleine Staten.

< >