Loranthaceën is de naam eener plantenfamilie, die altijdgroene woekerplanten bevat met tegenovergestelde, lederachtige, enkelvoudige, veelal tot schubbetjes ingekrompen bladeren. De bloemen zijn regelmatig, 2- of ook wel 1-slachtig. De kelk is met het vruchtbeginsel zamengegroeid en draagt een vaak onduidelijken zoom. De bloemkroon is 4tot 8-deelig en heeft slippen, die, inden knop als kleppen tegen elkander gelegen, later dikwijls geheel van elkander gescheiden zijn.
De meeldraden staan tegenover die slippen en zijn daarmede min of meer vergroeid. Het vruchtbeginsel is éénhokkig en bevat één eitje, — de vrucht is eene enkelvoudige bes, — en de zaden hebben vleezig kiemwit en eene regte, dikwijls meervoudige kiem met een naar boven gerigt verdikt worteltje. In ons Vaderland groeit slechts ééne soort van deze familie, namelijk de vogellijm (zie aldaar). Daarentegen groeijen in de keerkringslanden onderscheidene soorten van het geslacht Loranthus, hetwelk zich onderscheidt door tweeslachtige of éénhuizige bloemen met een korten, getanden of gaven kelkrand, 4 tot 8 gescheidene, min of meer zaamgegroeide bloembladen, aan den voet van deze vastgehechte meeldraden, een draadvormigen stijl met een stompen stamper en eene éénzadige bes. De soorten zijn woekerplanten, die op boomen groeijen en deze vaak — vooral ook op Java — met hare fraaije bloemen versieren. De eenige Europésche soort is L. Ffaropaeus L., die in het zuiden van ons wereld deel en op eiken- en kastanjeboomen groeit en veel op vogellijm (Viscum album L.) gelijkt.