Wat is de betekenis van slippen?

2023-09-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

slippen

(2008) (luchtv.) ergens overnachten. Zie ook: slipstation*. • Als bemanning hebben we in elke stad waar we slippen, een arts die we dag en nacht kunnen raadplegen. (Geeri Bakker: Stewardess@work. 2008)

2023-09-25
Historische collectie Nederland begrippenlijst

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

slippen

Maken van een sleuf in het einde van een stuk hout, zodat een open pengat ontstaat.

Direct toegang tot alle 16 resultaten over slippen?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

slippen

slippen - regelmatig werkwoord uitspraak: slip-pen 1. greep op het wegdek verliezen en daardoor niet meer rechtdoor rijden ♢ de auto slipte op de gladde brug en dook de sloot in Regelmatig werkwoord: slip-pen ik slip...

2023-09-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

slippen

slippen: wegglijden, uitschuiven.

2023-09-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

slippen

(onov ww; slipte; h. en is geslipt) - (van een fietswiel) uitglijden, wegglijden: zijn fiets slipte op de gladde weg.

2023-09-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Slippen

v., glide, glydzje, slippe; (in schoenen), slykje, slykslakje.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SLIPPEN

(slipte, heeft en is geslipt), 1. wegglijden, wegglippen: het anker slipt, pakt niet, houdt niet; een touw laten slippen, door de handen laten glijden; iets laten slippen, het opgeven of zich er niet meer mee bemoeien ; de goede gelegenheid laten slippen, ontsnappen, er geen gebruik van maken; — door de vingers...

2023-09-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

slippen

glippen, uitglijden; zijwaarts uitglijden (fiets auto).

2023-09-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

slippen

slipte, h., i. geslipt (1 glippen, [weg]glijden, inz. met laten; 2 ongemerkt ergens doorheen komen; 3 uitglijden [der wielen]): 1. een touw laten slippen; laat die goede gelegenheid maar niet slippen, ontsnappen; 2. een jongen slipte ongemerkt mee naar binnen; 3. (de wielen van) de autos slipten op de beijzelde weg.

2023-09-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Slippen

1° Van landvoertuigen, is het uitglijden der wielen. ➝ Slipgevaar. 2° S. van een vliegtuig noemt men het zijdelings doen glijden van een vliegtuig om dit bij het zweven snel hoogte te doen verliezen bij geringe voorwaartsche verplaatsing.

2023-09-25
Vreemde woorden woordenboek

Fokko Bos (1914)

slippen

slippen - glippen, uitglijden; zijwaarts uitglijden van een fiets of automobielband.

2023-09-25
De kleine Zuiveraar - vreemde woorden woordenboek

G.F. Callenbach (1908)

Slippen

uitglippen (bij ’t fietsen).

2023-09-25
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Slippen

door gladheid, zijwaarts uitglijden van fiets- of autoband.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SLIPPEN

SLIPPEN - (slipte, heeft geslipt), glijden, uitglijden: mijn fiets, ik slipte, door de gladheid gleed mijn fiets uit; — het anker slipt, pakt niet, houdt niet; — een touw laten slippen, door de handen laten glijden; —iets laten slippen, iets opgeven, van iets afkomen; — de goede gelegenheid laten slippen, ontsnappen, er ge...

2023-09-25
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Slippen

o.w. - Wegglijden, doorglijden. Zy lieten het touw slippen. Zy lieten het uit een kluisgat wegglijden: ’t geen gebeurt, wanneer men, een goed heenkomen zoekende, geen tijd heeft om het anker te winden en liever het touw laat slippen om los te komen).Spreekwijze: Iets laten slippen (iets opgeven, er van af komen).

2023-09-25
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

slippen

Lacerare, inscindere, dissecare.