Longenproef (docimasia pulmonum hydrostatica) noemt men een onderzoek der longen bij het lijk van een pasgeboren kind, ter beantwoording van de vraag, of het kind al dan niet geademd heeft. Daartoe worden de longen en het hart, na het afbinden van de luchtpijp en van de groote bloedvaten, uit de borstholte genomen en voorzigtig in een bak met zuiver water gelegd. Nu neemt men waar, of die ingewanden drijven of zinken en of zij, onder het water geduwd, luchtbellen laten ontsnappen. Drijven de longen of ontwaart men luchtbellen, dan heeft er bij het kind inademing plaats gehad.
Deze proef is evenwel ter bepaling van kindermoord ver van voldoende. Gelijk een kind korten tijd na de geboorte leven kan zonder adem te halen, zoo kan het ook reeds adem halen vóór de geboorte. Ook is het mogelijk, dat de longen onder bepaalde omstandigheden in water zinken, terwijl er toch ademhaling heeft plaats gehad (bijv. wanneer bij longenontsteking vaste stof is afgescheiden), en evenzeer, dat zij drijven, zonder dat er ademhaling geweest is (bijv. wanneer zich bij verrotting reeds gassen in de longen ontwikkeld hebben). Het is derhalve gevaarlijk, op grond van deze proef alleen een vonnis te vellen.