Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Longen

betekenis & definitie

Longen (De). De luchtpijp (l, fig. 2) verdeelt zich benedenwaarts in een dikken regter en een dunneren linker tak; aan den eersten is de grootere regter en aan den tweeden de kleinere linker long bevestigd. In fig. 1 ziet men beide longen van voren, in fig. 2 van achteren, en tusschen beide aanschouwt men het hart (h).

De regter long vult de regter helft van de borstholte schier geheel en al, terwijl in de linker helft zich daarenboven het hart bevindt. De regter long bestaat uit 3 kwabben, door diepe insnijdingen gescheiden, en de linker uit twee. De vorm der afzonderlijke kwabben is zoodanig, dat de 2 kleinere bovenste kwabben (o, fig. 1 en 2) den top der naar boven kegelvormig zich vernaauwende borstholte vullen, terwijl de groote onderste kwabben op het middenrif rusten en aan de achterzijde zich tot aan de bovenste kwabben (tot aan het derde paar ribben) uitstrekken, terwijl van voren aan de regter zijde de wigvormige, van voren breedere longkwab (m, fig. 1) en aan de linkerzijde het hart tusschen de bovenste en onderste kwabben geplaatst zijn.

De longen bevinden zich in de borstholte als in een blaasbalg. Bij elken ademtogt wordt de borstholte wijder, zoowel door daling van het gewelfde middenrif als door opheffing van de ribben met het borstbeen. De veerkrachtige longen voegen zich naar deze beweging en blijven steeds de borstholte vullen, hetgeen bevorderd wordt door de glibberigheid van het borstvlies en van het longvlies.

Terwijl de borstholte verruimd wordt door de werking der spieren, waardoor de inademing ontstaat, geschiedt de uitademing door de veerkracht der uitgezette deelen, die bij het ophouden dier werking den voormaligen standhernemen, waarbij dan de overtollige lucht uit de longen wordt geperst. Alleen bij eene sterke uitademing werken ook de spieren, vooral die van den buik, waardoor de ingewanden van dezen en daardoor het middenrif naar boven wordt geperst. Doch zelfs bij eene krachtige uitademing blijven de longen nog van lucht voorzien.

In de ruimte tusschen de beide longen vindt men de luchtpijp, den slokdarm, de groote bloedvaten van het hart, onderscheidene zenuwen, vele klieren en gedeeltelijk het hart zelf. Uit zijn regter kamer ontspringt de groote longslagader, welke zich in 2 takken verdeelt, die naar de regter en linker long loopen. Uit elke long gaan daarentegen 2 groote aderen naar de linker voorkamer van het hart, om het bloed uit de longen derwaarts te voeren. Deze bloedvaten vormen met de luchtpijptakken en eenige slagaderen (tot voeding der long) enz. den tongwortel, waaraan de longen, als op een steel, zijn vastgehecht. Voorts verdeelen zich de aderen en luchtwegen in gedurig fijner takjes in het inwendig weefsel der longen. Die verdeeling neemt een aanvang aan het ondereinde der luchtpijp, waar de linker en regter tak ontstaan; elk van deze splitst zich weer zoodanig, dat er 5 takken naar de even talrijke longkwabben loopen. Binnen die kwabben wordt de verdeeling gestadig voortgezet, tot aan de fijnste eind vertakkingen — de longblaasjes — toe, welke eenigzins op druiventrossen (fig.3) gelijken.

Immers iedere blinde eindvertakking verruimt zich tot een bolvormig of halfbolvormig blaasje, en deze blaasjes vormen groepen of kwabbetjes, welke door bindweefsel verbonden zijn. Die kwabbetjes vereenigen zich tot grootere kwabbetjes, en deze tot nog grootere, tot zij eindelijk de reeds vermelde 5 longkwabben vormen. Men ontwaart die verdeeling in het netvormig voorkomen der longen in fig. 1 en 2. In de tusschenruimten, gevuld met bindweefsel, bloed- en watervaten, scheidt zich eene zwarte kleurstof af, welke uit microscopisch kleine korreltjes bestaat en aan de longen in het algemeen eene donkergevlekte oppervlakte geeft. De grootere luchtwegen (bronchiae) komen in bouw met de luchtpijp overeen en vormen vaste buizen, in wier veerkrachtig-vezelig weefsel hier en daar kraakbeenige ringen zijn ingevoegd, waardoor die wegen steeds open blijven. Van binnen zijn zij bekleed met eene laag gladde spiervezels en een met trilhaarcellen bedekt en met klieren bezet slijmvlies. Naarmate die wegen enger worden, verdwijnt het kraakbeen en vermindert het aantal klieren, zoodat eindelijk de longblaasjes slechts bestaan uit een dunnen veerkrachtig-vezeligen wand.

Het belangrijkste gedeelte der longen is het haarvaatnet, hetwelk door de wanden der longblaasjes loopt. Die haarvaten komen voort uit de laatste vertakkingen der longslagader, die het donker, aderlijk bloed uit de regter hartkamer naar de longen voert; zij liggen gedeeltelijk in de wanden zelven en loopen er gedeeltelijk als slingerplanten om heen of dalen zelfs in de longblaasjes af. Zij komen alzoo op velerlei wijze in aanraking met de dampkringslucht der longblaasjes en veroorloven door hunne vochtige wanden heen eene uitwisseling van gassen, welke zich in het bloed en in de longblaasjes bevinden. Het koolzuur van het donkerroode bloed der longslagaderen wordt in de haarvaten omgewisseld tegen de zuurstof der ingeademde dampkringslucht, zoodat het bloed zijne lichtroode kleur herkrijgt, benevens de geschiktheid om de stofwisseling te bevorderen. Het gezuiverde bloed komt dan uit de haarvaten in de eindvertakkingen der longaderen, welke zich tot telkens dikkere takken vereenigen, waarlangs het in de linker hartkamer terugkeert. Let men op het verbazend aantal longblaasjes en de fijnheid der haarvaten, dan zal men gemakkelijk inzien, dat op die wijze eene groote aanrakingsoppervlakte gevormd is tusschen de lucht en het bloed, gelijk dit voorgesteld wordt in fig. 4.

Behalve de longslagader, die donkerrood bloed aanvoert, loopen kleinere slagaderen naar de longen, welke uit de aorta ontspringen en lichtrood bloed derwaarts brengen, hetwelk tot voeding der luchtwegen dient en tot afscheiding der onmisbare vochtigheid. Zij vormen een haarvaatnet, hetwelk met het algemeen haarvaatnet in verband staat, zoodat hun bloed, door het verschaffen van voedsel en het opnemen van verbruikte stoffen in aderlijk bloed veranderd, aanstonds in slagaderlijk bloed kan worden herschapen. Zie voorts onder Ademhaling.