Loango is de naam van een Negerrijk aan de westkust van Zuid-Afrika, hetwelk zich uitstrekt van de Mayoemba tot de Congorivier en uit de stammen der Dongo’s, Azinko’s en Ntekas bestaat met omstreeks 800000 inwoners, die gedeeltelijk Portugeesch spreken, daar de voormalige slavenhandel hen met de Portugézen in aanraking bragt, en tot de Fetisjdienaars behooren.
Zoowel de kustgewesten als de bergstreken van het binnenland zijn er ongemeen vruchtbaar. Aan eene prachtige baai, doch niet onmiddellijk aan de kust, ligt de evenzoo genoemde handelsplaats. Zij is op de platte kruin van eene hooge rots gebouwd, bezit Engelsche en Amerikaansche factorijen en telt 20000 inwoners. Niet ver van den noordelijken oever der Congo verrijst voorts Kabinda met 8tot 10000 inwoners. De belangrijkste uitvoer-artikelen zijn er ivoor en was. De inboorlingen bezitten eene groote handigheid in het vervaardigen van manden, matten, grasdoek en allerlei kleine gereedschappen, alsmede in het bouwen van booten en kanoe's.
De residentie des Konings is Boaro en ligt ruim 11/2 geogr. mijl van de kust. De handel is er volkomen vrij sedert het voormalige fort der Portugézen door de Franschen werd gesloopt. Weleer had door de zorg van R. Katholieke zendelingen de Christelijke godsdienst er ingang gevonden, doch thans is daarvan geen spoor meer te vinden. Men meldt, dat het volk vóór zijne nadere kennismaking met de Europeanen vreedzaam en zachtmoedig was en de schipbreukelingen liefderijk verpleegde. De Koning is een geheiligd wezen en aan vele plegtigheden gebonden; in één zijner huizen moet hij eten en in een ander drinken, en wie hem ziet eten, moet sterven. Alle dwergen en albino’s zijn het eigendom des Konings en blijven steeds in zijne nabijheid.