Lipinski (Karel), een uitstekend vioolspeler, geboren in November 1790 te Radzyn in Polen, ontving het eerste onderwijs in de muziek van zijn vader en wijdde zich aan de violoncel met zoo goed gevolg, dat hij reeds op zeer jeugdigen leeftijd de concerten van Romberg en Lamare in het openbaar voordroeg. Voorts oefende hij zich onder de leiding van Krenes te Lemberg, die uitstekende maar moeijelijke compositiën leverde voor de violoncel en in 1823 overleed. Als orkestmeester bij den Duitschen schouwburg te Lemberg van 1810 tot 1814 maakte Lipinski aanmerkelijke vorderingen in het vioolspel. Om in 1814 Spohr te Weenen te hooren, legde hij zijne betrekking neder, en deze kunstenaar moedigde hem aan, om voort te gaan op den ingeslagen weg.
Na zijn terugkeer in zijn vaderland leefde hij ambteloos en ondernam in 1817 eene kunstreis naar Italië, om den beroemden Paganini te hooren. Hij vond hem te Piacenza en deelde met hem op 2 concerten den bijval van het publiek. Toen hij voorts in 1818 in Polen terugkwam, oogstte hij ook hier regtmatigen lof en volbragt onderscheidene kunstreizen naar Hongarije, Duitschland en Rusland. Nadat hij den titel van eersten vioolspeler van den Keizer van Rusland verkregen had, begaf hij zich in 1829 naar Warschau, waar hij Paganini wederom aantrof. Hij ondernam er een muzikalen wedstrijd met I dezen , en een gedeelte van het publiek kende hem de overwinning toe. Vervolgens keerde , hij naar Lemberg terug, om er zich aan het vioolspel, de compositie en de studie te wijden.
In 1835 volbragt hij eene groote kunstreis door Duitschland, Frankrijk en Italië en zag zich in 1839 benoemd tot directeur der Koninklijke kapél te Dresden. Hij overleed den 16den December 1861 op een landgoed, hetwelk hij in Galicië had aangekocht. Het eigenaardige van zijn spel was gelegen in eene verbazingwekkende zekerheid en bravour en in de kracht en zuiverheid zijner toonen. Tevens wist hij bij zijne voordragt met ongekende vermetelheid alle snaren van het gevoel te doen trillen en roerende teederheid af te wisselen met wegslepende verhevenheid. Ook zijne compositiën hebben veel verdienstelijks, al zijn ze ook voor de kracht van zijne eigene kunstvaardigheid geschreven. Zijn: „Militarconcert” wordt beschouwd als proefstuk voor een flinken vioolspeler.