Lingen, een graafschap in Westfalen, voorheen gedeeltelijk tot Hannover, gedeeltelijk tot Pruissen behoorende, is thans in zijn geheel aan Pruissen toegevoegd. Voorheen vormde dit graafschap een bestanddeel van het graafschap Tecklenburg en was gewoonlijk als heerlijkheid in het bezit van zijlijnen van het grafelijk Huis, totdat het door Karel V als rijksleen ingetrokken en in 1548 aan graaf Maximiliaan van Duren in leen gegeven werd. De voogden der eenige dochter van den graaf van Duren (later gehuwd met Willem I, prins van Oranje) verkochten het graafschap weder aan Karel V, die het in 1555 met Bourgondië toewees aan zijn zoon Philips II, waarna deze zich in het bezit handhaafde, totdat het door prins Maurits veroverd werd.
Wél viel het in 1605 en 1633 nogmaals in de handen der Spanjaarden, maar kwam na den aftogt van deze wederom onder de heerschappij van Oranje-Nassau. Na den dood van Willem III, koning van Engeland, werd het geërfd door den Koning van Pruissen, die het weder met Tecklenburg zamensmolt. In 1809 werd het bij het hertogdom Berg gevoegd en in 1810 met Frankrijk vereenigd, doch in 1814 aan Pruissen teruggegeven, dat een gedeelte aan Hannover afstond, waarmede het in 1866 tot Pruissen terugkeerde. — De evenzoo genoemde hoofdstad, niet ver van de Eems aan een kanaal gelegen, bezat voorheen eene universiteit, in 1685 gesticht en in 1819 opgeheven, doch heeft nog altijd een bloeijend gymnasium en telt ongeveer 5000 inwoners, eene ambachtsschool, eenige tabaksfabrieken, eene katoenfabriek, onderscheidene linnenweverijen enz.