Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Licent

betekenis & definitie

Licent, afkomstig van het Latijnsche woord Licere (veroorloofd zijn), beteekent in het algemeen de vergunning van een regent aan zijne onderdanen om het een of ander te verrigten, waarvoor dan eene belasting wordt betaald, desgelijks licent geheeten. Onze geschiedenis vermeldt convooijen en lieerden of gelei- en verlofgelden. In 1572 begon men in Zeeland en in 1573 in Holland verlofgelden te heffen van waren, die, gekocht in plaatsen welke den prins van Oranje waren toegedaan, vervoerd werden naar vijandelijk terrein. Gelengéiden werden geheven, wanneer koopvaardijschepen de bescherming van oorlogsbodems genoten.

Doch ook reeds vroeger had men in sommige steden verlof- en geleigelden vastgesteld, onder anderen in de 15de eeuw, onder graaf Willem VI, om alzoo eenige schepen tot wering der zeeroovers te bekostigen, en in 1416 ontving Amsterdam vergunning om belasting te heffen van alle schepen en waren, die uit zee kwamen of over zee vervoerd zouden worden. De heffing werd echter algemeen ten gevolge van het plakkaat van 5 Mei 1574, waarbij een geheel tarief — schoon wel eens gewijzigd of tijdelijk buiten werking gesteld — bepaald werd. Gedurende de blokkade van Engeland door het eontinentaalstelsel verkocht de Fransche regéring licenten aan schepen, welke op dien grond verboden goederen mogten in- en uitvoeren. Deze licenten waren dus verlofbrieven om te smokkelen en bezorgden aan de bezitters groote winsten. De regéring gaf voor, dat de licenten moesten dienen tot handhaving der handelsbalans; zij wilde namelijk daardoor zorgen, dat meer Fransche waren werden uitgevoerd, dan uitheemsche ingevoerd, — een stelsel, waarvan men later de dwaasheid heeft ingezien. — In November 1808 gaf Engeland licenten uit aan schepen van alle natiën, behalve aan Fransche, die voor een jaar geldig waren, onder voorwaarde van graan in te voeren, — in 1809 onder het beding van Engelsche koloniale waren en fabriekgoederen uit te voeren. In 1810 gaf Engeland licenten aan niet-Fransche schepen, met Fransche verlofbrieven voorzien, onder verpligting, voor een derde hunner lading Engelsche goederen uit te voeren, terwijl zij evenzooveel Fransche goederen mogten invoeren. Rusland gaf voorts licenten in 1811, en Zweden in 1812 voor den handel met Engeland. Bij den val van het eontinentaalstelsel vervielen ook de licenten. — In kloosters geeft men den naam van licenten aan vergunningen, om van het nakomen van deze of gene instellingen en gebruiken in enkele gevallen verschoond te blijven. — In de Frankische wetgeving komt de licentia maritalis voor, namelijk de verlofbrief, door een heer aan zijne lijfeigenen geschonken, om een huwelijk aan te gaan.

Licentiaat noemt men aan de universiteiten den zoodanige, die door afgelegde examens het regt verkregen heeft om voorlezingen te houden. Gewoonlijk echter is of liever was de rang van licentiaat een academische graad tusschen dien van baccalaureus en dien van magister of doctor.

< >