Leydekker. Onder dezen naam vermelden wij:
Cornelia Leydekker, eene Nederlandsche schrijfster uit het laatst der 17de en het begin der 18de eeuw. Zij werd geboren te Middelburg en was zeer ervaren in de Hebreeuwsche taal en in de godgeleerdheid. Zij schreef: „Middelburg’s weeklage over het schielyk afsterven van D. Petrus Lacher”, — „Ernstige zielsbetrachtingen enz. (1695)”, — „Brieven ter vertroosting over het afsterven van Godzalige vrienden”, — „Zions klachten over het zalig afsterven van koninginne Maria Stuart (1695)”, — en „Het sweerd des Heeren en der helden van Nederland en Engeland (1707)”.
Jacobus Leydekker, een broeder der voorgaande. Hij werd geboren te Middelburg den 9den Mei 1655, studeerde te Leiden in de theologie, was achtervolgens predikant te Ritthem, Willemstad, Heusden en Middelburg, en overleed op den 1sten Mei 1729. Hij schreef: „Kerkelijke Historie (1691)”, — „Philosophisen Duyvel (1692)”, — „Kort begrip van bondige vragen, tegenwerpingen en antwoorden over de dwalingen der Roomsche Kerk (1696)”, — „Verhandeling tegen die van de wet der nature door Adr. van Eeghem, leeraar der Doopsgezinden te Middelburg (1701)”, — „Eere van de Nationale Synode van Dordrecht in den jare 1618 en 1619 enz. (1705—1707)”, — „De Hervormde Kerk in 't gemeen verdedigd tegen het Pausdom enz. (1711)”, waartegen du Jardin een uitgebreid boek schreef, — „De blijde Spinosist enz. (1719)", — en onderscheidene leerredenen.
Melchior Leydekker, een verdienstelijk godgeleerde en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Middelburg den 11den Maart 1642, studeerde te Utrecht en te Leiden, was 15 jaren lang predikant te Renesse en Noordwelle op het eiland Schouwen en zag zich in 1678 benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht. Hij aanvaardde die betrekking met eene oratie: „De sectanda veritate in amore”, bedankte later voor een dergelijk ambt te Groningen, en overleed den 6den Januarij 1721. Hij heeft eene lange reeks van Latijnsche en Nederlandsche geschriften nagelaten. Daarvan vermelden wij: „Fax veritatis sive exercitatio ad nonnullas controversias etc. (1677)”, — „De oeconomia trium personarum in negotio salutis humanae etc. (1682)”, — „Analysis Scripturae, et de ejus interpretatione in concionibus cum methodo concionandi (1683)”, — „Medulla theologiae (1683)”,— „Synopsis theologiae christianae (1686)”, — „Mysterium pietatis (1686)”, — „Veritas evangelica triumphans de erroribus etc. (1688, 2 dln)”,— „Historia Ecclesiae Africanae illustratan (1690)”, — „Historiae Jansenismi libri sex etc. (1695)”, — „De Republica Hebraeorum libri duodecim (1704)”, met een vervolgdeel, — „Sulamyth, dat is, zeedige verdeediging van de ouderegtzinnige godgeleerdheid enz. (1673)”, — „De verborgentheid des geloofs enz. (1700)”, — en „Vreedzame zamenspraak over de Verbonden (1716)”.