Leucine is de naam van eene stikstofhoudende scheikundige verbinding, welke zoowel in het gezond als in het ziek dierlijk ligchaam gevonden wordt. Bij den mensch treft men haar aan in het alvleeschsap, in de milt, in de dunne darmen, in de lever en ook wel in urine en etter. Voor ’t overige vindt men de leucine vooral bij schaaldieren, spinnen en insecten. Zij ontstaat bij de ontbinding van stikstofrijke dierlijke zelfstandigheden, zooals oude kaas enz.
Men verkrijgt ze door zuren of alkaliën op dierlijke weefsels te doen werken, waarbij tevens gewoonlijk lijmsuiker ontstaat. Zij vormt witte, dunne, vetachtig aanvoelende plaatjes, die niet gemakkelijk oplossen in water, minder gemakkelijk in warmen alkohol, moeijelijker in kouden alkohol, en in het geheel niet in aether. Bij eene omzigtige verwarming smelt zij niet, maar sublimeert onveranderd. Verhit men haar snel boven 100° C., dan smelt zij en ontbindt zich in koolzuur en amylamine. Behandelt men haar met salpeterig zuur, dan ontstaat onder ontwikkeling van stikstof het leucinezuur, hetwelk uit aether in kleurlooze, bij 73° C. smeltende naalden kristalliseert in water, alkohol en aether gemakkelijk oplosbaar is en met bases kristalliseerbare zouten levert. Het ontstaat ook, wanneer men natrium in foeselolie werpt en tevens een stroom van koolzuur door deze vloeistof leidt.