Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leopold

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Leopold I, keizer van Duitschland (1658-1705). Hij was de tweede zoon van keizer Ferdinand III en van Maria Anna van Spanje, werd geboren den 9den Junij 1640, werd in 1655 koning van Hongarije, in 1658 koning van Bohemen en den 18den Julij van laatstgenoemd jaar, in weerwil van alle tegenstribbelingen van Lodewijk XIV, keizer van Duitschland. Oorspronkelijk voor de Kerk bestemd, vond hij behagen in geestelijke oefeningen, alsmede in talen en wetenschappen, eene neiging, die door zijn heerschzuchtigen opperhofmeester, prins Portia, zooveel mogelijk bevorderd werd. Was hij ook vredelievend van aard, toch vormde zijne langdurige regéring eene reeks van woelingen, oorlogen en worstelingen.

Reeds dadelijk haalde zich het Keizerlijk Kabinet, door zich op eene onverstandige wijze in de verwikkelingen van Siebenbürgen te mengen, een oorlog met de Porte op den hals. De Turken deden in 1662 een inval in Hongarije, veroverden Groszwardein en Neuhäusel en trokken plunderend voort tot aan Moravië en Silézië. Leopold verwierf eindelijk op den Rijksdag te Regensburg (1663), waar hij zelf verscheen, van de Duitsche vorsten toezegging van hulp. Zelfs Frankrijk en Zweden zonden troepen, en de Italiaansche Staten en de Paus geldelijke bijdragen, zoodat het Montecuculi gelukte, den 1sten Augustus 1664 in den slag bij St. Gotthard aan de Raab eene overwinning op de Turken te behalen. In plaats van gebruik te maken van deze zegepraal, veroorloofde de Keizer in een voor den tijd van 20 jaren gesloten wapenstilstand, dat Apafi, de gunsteling van de Porte, vorst van Siebenbürgen zou blijven en dat Groszwardein en Neuhäusel eene Turksche bezetting zouden behouden.

Opnieuw barstte de oorlog uit, toen Leopold zijne toevlugt nam tot maatregelen van geweld, om zijne heerschappij in Hongarije uit te breiden. Wèl werden er geheime onderhandelingen van eenige Magnaten met de Turken ontdekt en in 1671 door de graven Nadasdy, Zriny, Frangipani en Tettenbach met den dood geboet, maar de hevige strijd tusschen de Protestantsche Hongaren en de Duitsch-R. Katholieke aanhangers van het Huis van Oostenrijk deed in 1682 onder Tökely een geweldig oproer ontstaan.

Door de opstandelingen te hulp geroepen en door Lodewijk XIV aangespoord, rukten de Turken in 1683 met een leger van 200.000 man, aangevoerd door den grootvizier Kara Moestapha, door Hongarije heen vóór de poorten van Weenen, welke stad zij van den 14den Julij tot aan den 12den September belegerden. Terwijl graaf Starhemberg met de bezetting en de burgers haar, in spijt van honger en ziekte, dapper verdedigde, naderde een rijksleger, aangevoerd door de Keurvorsten van Saksen en Beijeren, benevens een Poolsch korps van 26.000 man onder bevel van Johan Sobieski tot ontzet, en deze troepen, bijgestaan door de Keizerlijke met Karel, hertog van Lotharingen, aan het hoofd, behaalden den 12den September aan den voet van den Kalenberg nabij Weenen zulk eene beslissende overwinning op de Turken, dat deze eerlang Hongarije moesten ontruimen.

Ook in de volgende oorlogen was de Keizer meestal gelukkig, en toen hertog Karel de Turken bij Neuhäusel en na de inneming van Ofen bij Mohacz (1687) nogmaals geslagen, en prins Eugenius eindelijk den slag bij Zenta aan de Theisz (11 September 1697) gewonnen had, volgde den 29sten Januarij 1699 de Vrede van Carlovicz, waarbij Slavonië, Siebenbürgen en het overig gedeelte van Hongarije aan het gezag des Keizers onderworpen werden. Inmiddels legde ook Hongarije zelf, door eene reeks van bloedige maatregelen — vooral door de beruchte slagtbank te Eperiës — uitgeput, in 1687 op den Rijksdag te Presburg het hoofd in den schoot, zoodat zijne kroon erfelijk werd in het Huis Oostenrijk.

Minder gelukkig streed Leopold tegen Lodewijk XIV. Gedurende den eersten oorlog, in 1672 door Leopold en het Duitsche Rijk in gemeenschap met Spanje en Brandenburg ondernomen, om de Nederlanders bij te staan, die door Frankrijk en Engeland werden aangevallen, werd aanvankelijk door Lobkowitz, hoe groote verwoestingen op de beide oevers van de Rijn ook aanrigtende, zeer weinig gedaan. Eindelijk sloeg Montecuculi in 1675 de Franschen bij Saszbach, trok over de Rijn en deed een inval in Frankrijk. Doch de Vrede van Nijmegen (1678) veroorzaakte aan den toegevenden Leopold een aanmerkelijk verlies van grondgebied, daar Freiburg in de Breisgau en Lotharingen aan Frankrijk werden afgestaan.

Hiermede niet tevreden, hield Lodewijk XIV niet alleen vele steden bezet, welke hij ontruimen moest, maar stichtte ook eene soort van regtbank, volgens wier uitspraak hij onderscheidene plaatsen, ja, geheele Duitsche Vorstendommen aan zijn rijk toevoegde. Het Duitsche rijk, dat zich magteloos gevoelde, en Leopold, die de handen vol had met de Turken, waren zeer tevreden, toen Lodewijk XIV met behoud der geroofde landen vrede wilde sluiten. Doch reeds in 1688 vernieuwde Lodewijk XIV den strijd, veroverde de Pfalz en rukte voorwaarts tot aan Zwaben. Toen vereenigden zich eindelijk, op aansporing van Willem van Oranje, de Keizer, het Duitsche Rijk, Holland en vervolgens ook Spanje en Savoye tot den Coalitie-oorlog (1688-1697), die met den vrede van Rijswijk eindigde.

In 1701 ondernam voorts Leopold den Spaanschen Successie-oorlog, om aan zijn tweeden zoon Karel de kroon van Spanje te bezorgen, welke Lodewijk XIV voor zijn kleinzoon Philippus van Anjou, begeerde. Verbonden met Engeland, Holland, Pruissen en het Duitsche Rijk, streed hij aanvankelijk gelukkig, daar Eugenius bij Carpi en Chiari de overwinning behaalde; doch weldra werd de Roomsche Koning Joseph teruggeworpen naar de Rijn, terwijl de markgraaf van Baden in meer dan één gevecht het onderspit moest delven, en het verlies van Tyrol achtervolgd werd door de nederlaag bij Hochstädt. Tegelijkertijd waren de Hongaren onder Rakoczy en Caroli opnieuw opgestaan en bedreigden de Oostenrijksche grenzen.

Intusschen was de oorlogskans voor Leopold door de overwinningen van Marlborough en Eugenius bij Donauwörth en Hochstädt (1704) aanmerkelijk verbeterd, toen hij den 5den Mei 1705 te Weenen overleed. De Jezuïeten verloren in hunnen kweekeling, die godsdienstige dweeperij met verregaande onverdraagzaamheid verbond, een belangrijken steun.

Leopold II, keizer van Duitschland (1790-1792), een der uitstekendste vorsten van het Huis Oostenrijk. Hij werd geboren den 5den Mei 1747 en aanvaardde na den dood van zijn vader, keizer Frans I, het bewind over het groot-hertogdom Toscane, dat hij gedurende 25 jaren met zorg en met wijsheid bestuurde. Hij deed er nuttige inrigtingen verrijzen, zocht den landbouw op te beuren, bevorderde handel en nijverheid, verbeterde de wegen, schafte in 1787 de inquisitie af, bouwde verbeterhuizen en had door de invoering van een uitmuntend wetboek van strafregt een weldadigen invloed op de zedelijkheid zijner onderhoorigen.

Reeds vóór zijn broeder Joseph, maar met meer omzigtigheid dan deze, bragt hij er hervormingen in het kerkbestuur. Ook had hij met zijn minister Gianina het ontwerp van een vertegenwoordigenden regéringsvorm in gereedheid gebragt, dien hij in Toscane wilde invoeren. Intusschen riep de dood van keizer Joseph II hem tot het beheer der Oostenrijksche landen in een tijd van woeling en verwikkeling. Door een verstandigen middenweg te kiezen tusschen toegevendheid en gestrengheid, wist hij eerlang de orde in het binnenland te herstellen. De oproerige Zuid-Nederlanders, die zich niet vrijwillig aan zijne voorschriften wilden onderwerpen, werden door een leger, dat den 3den December 1791 Brussel innam, tot gehoorzaamheid gebragt.

Niettemin handhaafde Leopold hunne aloude voorregten en gedoogde de herstelling van kerkelijke inrigtingen, die door Joseph II waren afgeschaft. Door eene dergelijke gematigdheid en vastheid dempte hij ook de oproerige beweging in Hongarije. Met Pruissen, dat Oostenrijk in die dagen bedreigde, sloot hij den 27sten Julij 1790 de conventie van Reichenbach, — voorts een wapenstilstand met Turkije, gevolgd door den Vrede van Szistowa (4 Augustus 1791), waarbij Oostenrijk alle veroverde landen aan Turkije teruggaf.

Na het herstel van den vrede wijdde Leopold zijne zorg aan het binnenland door verbetering der regtspleging, der openbare veiligheid en der scholen. De Fransche Omwenteling vervulde hem echter met schrik, en om het doordringen der Fransche denkbeelden in Oostenrijk te verhoeden, schiep hij eene geheime policie en beperkte de vrijheid der drukpers. De vorderingen der Fransche Revolutie en deelneming in het lot van Lodewijk XVI gaven aanleiding tot zijne zamenkomst met den Koning van Pruissen te Pillnitz (27 Augustus (1791), waar de beide Monarchen het besluit namen, om met alle kracht voor de bevrijding van den Koning van Frankrijk werkzaam te wezen. Nadat hij voorts den 7den Februarij 1792 tot dat oogmerk een of- en defensief verbond met Pruissen gesloten had, overleed hij op den 1sten Maart daaraanvolgende.

Leopold I (Georg Christiaan Friedrich), koning der Belgen. Hij was de jongste zoon van hertog Frans van Saksen-Coburg en een broeder van hertog Ernst I, aanschouwde het levenslicht op den 16den December 1790 en ontving eene zorgvuldige opvoeding. Nadat door het huwelijk van zijne zuster Juliane met grootvorst Constantijn het Huis Saksen-Coburg met Rusland verbonden was, ontving de Prins eene aanstelling als generaal in Russische dienst, en toen zijn broeder Ernst in 1808 een togt naar Rusland ondernam, belastte hij zich gedurende diens afwezigheid met de regéringsaangelegenheden en vergezelde vervolgens keizer Alexander naar het Congrès te Erfurt.

Intusschen bragten de bedreigingen van Napoleon hem tot het besluit, om in 1810 zijn post in het Russisch leger neer te leggen, waarna hij zich wijdde aan de belangen van zijn Huis, aan kunsten en wetenschappen. In 1812 bezocht hij Weenen en deed vervolgens eene reis door Italië en Zwitserland. Toen echter in 1813 de staat van zaken in Duitschland veranderde, begaf hij zich in Februarij naar Polen tot keizer Alexander en bleef bij het Russische leger tot aan de inneming van Parijs. Gedurende den veldtogt onderscheidde hij zich aan het hoofd van een regiment kurassiers door persoonlijke dapperheid. Hij vergezelde in 1814 de monarchen naar Engeland en begaf zich in Februarij 1815 naar het Congrès te Weenen.

Toen Napoleon van Elba terugkwam, spoedde hij zich naar het Rijnleger, toefde na de tweede inneming van Parijs eenigen tijd in die stad en vertrok vervolgens naar Berlijn. Hier ontving hij eene uitnoodiging om zich naar Engeland te begeven.

De Britsche erfgename van den troon, Charlotta Augusta (geboren den 7den Januarij 1796), wenschte hem tot echtgenoot en reeds den 16den Maart 1816 verkondigde eene boodschap van den Prins-Regent aan het Hooger- en Lager-Huis het aanstaande huwelijk van zijne dochter met prins Leopold. Deze werd nu door eene parlements-acte van 27 Maart 1816 genaturaliseerd, ontving een jaargeld van 50.000 pond sterling, zag zich in rang geplaatst boven alle Britsche hertogen en ambtenaren, en werd veldmaarschalk en eindelijk lid van den geheimen raad. Het huwelijk had plaats den 2den Mei 1816, doch de dood der Vorstin in het kraambed (5 November 1817) verijdelde de hoopvolle uitzigten der Britten.

Leopold bragt vervolgens den tijd door met reizen, met een afgezonderd leven te Londen of op het buitenverblijf Claremont. Bij herhaling hadden de Grieken hem reeds uitgenoodigd, om er zich aan het hoofd van hun land te plaatsen, en den 3den Februarij 1830 werd hem die waardigheid door de beschermvorsten van Griekenland opgedragen. Nam hij ook het aanbod eerst voorwaardelijk aan, hij wees het den 11den Mei van de hand, omdat de Grieken niet tevreden waren met de schikkingen, door de Beschermende Mogendheden vastgesteld.

Daarna koos het Nationaal Congrès van België hem den 4den Junij 1831 tot Koning, en hij aanvaardde er de kroon eerst voorwaardelijk, daarna onvoorwaardelijk, bezwoer de constitutie en werd den 21sten Julij 1831 te Brussel plegtig als Koning van België gekroond (zie België). Tevens deed hij afstand, zoolang hij aldaar Koning zou wezen, van het hem door Engeland toegekende jaargeld onder voorbehoud, dat de Britsche regéring zich zou belasten met de uitbetaling der pensioenen, door zijne gemalin gelegateerd, en met het onderhoud van het kasteel en het park van Claremont.

In Augustus 1832 trad Leopold wederom in het huwelijk met prinses Louise (geboren den 3den April 1812), eene dochter van Lodewijk Philips, koning van Frankrijk. Voorts bewees de Koning door daden, dat hij het vertrouwen waardig was, door het Belgische volk in hem gesteld. Hij handhaafde er met beleid en kracht de beginselen der grondwet, bewaarde eene goede verstandhouding met het buitenland en poogde de stoffelijke en zedelijke ontwikkeling bij de Belgen te bevorderen.

Met waardigheid en bezadigheid bood hij aan de hagchelijkste omstandigheden het hoofd, bijv. in 1838, toen er sprake was van de uitvoering der 24 artikelen, en vooral in 1848, toen hij verklaarde, dat hij bereid was het gezag neêr te leggen, bijaldien het volk meende, dat hij eene belemmering was voor de welvaart des lands, en eindelijk in de geschillen, die na den 2den December 1851 met Frankrijk ontstonden. Hoe hij de geest der natie wist te vatten en te besturen, bleek vooral in 1857 bij de onlusten, door de invoering der weldadigheidswet ontstaan. Daarentegen betoonde hij eene onwrikbare standvastigheid in het volbrengen van ’t geen hij nuttig en noodig rekende voor zijn land, bijv. de versterking van Antwerpen.

Zijne uitstekende talenten als regent gingen vergezeld van eene door edelen ernst getemperde beminnelijkheid in den omgang. In hoe hooge mate hij de liefde van zijn volk verworven had, bleek bij het overlijden van zijne gemalin (11 October, 1851) en vooral door de schitterende feesten, ter gelegenheid van zijn 25-jarig koningschap gevierd. Hij stierf den 10den December 1865, diep betreurd door alle weldenkende Belgen, ja, door geheel Europa, hetwelk hem huldigde als een edelen Vorst en den schranderen stichter van het Belgische Vorstenhuis.

Leopold II, koning der Belgen, zoon en opvolger van den voorgaande. Hij werd geboren te Brussel den 9den April 1835 en ontving zijne opleiding eerst onder het toezigt van den majoor Hallard en vervolgens onder dat van de generaals de Lannoy en baron Prisse. In 1840 ontving hij den titel van hertog van Brabant, die ook later steeds aan den Belgischen Kroonprins zal worden toegekend. Zes jaren later kwam hij als sous-lieutenant van het grenadierregiment bij het leger en doorliep de verschillende rangen, totdat hij in 1865 dien van luitenant-generaal verkreeg.

Niet lang vóór zijne meerderjarigheid, 9 April 1853, bij welke gelegenheid hij als senaatslid beëedigd werd, begaf zich de jeugdige Prins met zijn vader naar Weenen, om aldaar zijne huwelijksverbindtenis vast te stellen met de aartshertogin Marie Henriette (geboren in 1835), eene dochter van den overleden aartshertog Joseph, paladijn van Hongarije, en van prinses Maria Dorothea van Würtemberg. Het huwelijk werd gesloten te Brussel den 22sten Augustus 1853.

De Prins nam na dien tijd met belangstelling deel aan de beraadslagingen van den Senaat, onderscheidde zich door zijn talent als redenaar en bepaalde zich gaarne bij de ontwikkeling der Belgische handelsbetrekkingen en bij de bevordering der kunst. Bijkans ieder jaar ondernam hij eene groote reis door Europa en het Oosten, om zijne land- en volkerenkennis uit te breiden. Daarentegen onthield hij zich als Kroonprins van alle bemoeijingen met de binnenlandsche staatkunde. Door het overlijden zijns vaders tot den constitutionélen troon van dezen geroepen, gaf hij, bij het afleggen van den eed op de grondwet (17 December), in eene geestdriftwekkende toespraak getuigenis, dat hij zich doordrongen gevoelde van de beginselen, die zooveel voorspoed hebben gebragt aan de regéring van zijn edelen voorganger. De civiele lijst des Konings werd toen vastgesteld op 3.300.000 francs.

Het is vervolgens gebleken, dat de Koning zijn eed weet te houden en de belangen des lands ernstig ter harte neemt. Dit is duidelijk aan den dag gekomen bij het conflict met Frankrijk over het afstaan van spoorwegen, bij het erkennen van het koningrijk Italië, en bij den hagchelijken toestand van België gedurende den Fransch-Duitschen oorlog (1870-1871). Toen voorts de verkiezingen van Junij 1870 een knak gaven aan de liberale meerderheid, welke sedert 13 jaren heerschappij voerde, aarzelde de Koning geen oogenblik, het roer in handen te geven aan de voormalige clericale minderheid, terwijl hij tevens de Kamers ontbond.

Een overijlde stap van het ministérie, namelijk de keus van een door zijne deelneming aan de financiële knoeijerijen van Langrand-Dumonceau gecompromitteerden oud-minister tot gouverneur van Limburg, had het zedelijk gevoel der natie gekwetst en gaf (November 1871) niet alleen aanleiding tot stormachtige woordenwisseling in de Kamer, maar ook tot demonstratiën tegen de Ultra-montaansche partij in de straten van Brussel. Met groote bezadigdheid echter wist de Koning die woeling tot stilstand te brengen zonder de waardigheid der Kroon of het parlementaire stelsel te krenken. Hij gaf voldoening aan de openbare meening door de ministers te ontslaan en uit dezelfde meerderheid een ander kabinet te doen vormen.

De Koning geniet de algemeene achting der buitenlandsche Mogendheden en weet zich bij voorkomende gelegenheden, bijv. bij de ontvangst van scherpschutters of van leden van een letterkundig congrès zeer aangenaam te maken. Ook vergaderden op zijne uitnoodiging in September 1876, onder zijn voorzitterschap, in het paleis te Brussel een aantal buitenlandsche en Belgische aardrijkskundigen om middelen te beramen tot opheffing van den slavenhandel in Afrika en tot stichting van stations aldaar ten behoeve der reizigers. Vooral in Engeland bezit hij een ongemeene populariteit.

Een zware slag trof hem op den 22sten Januarij 1869, toen zijn eenige zoon, Leopold, hertog van Brabant en graaf van Henegouwen (geboren in 1859) hem door den dood werd ontnomen.

Leopold (Karl Friedrich), groothertog van Baden (1830-1852). Hij werd geboren te Karlsruhe den 29sten Augustus 1790 en was de oudste zoon van groot-hertog Karl Friedrich uit zijn tweede huwelijk met Karoline, vrijvrouwe Geyer von Geyersburg, later rijksgravin von Hochberg. Leopold voerde te voren den titel van graaf von Hochberg, ontving eene goede opvoeding, en studeerde te Heidelberg, waar hij zich met ijver toelegde op de geschiedenis. In 1819 trad hij in het huwelijk met Sophia Wilhelmina (geboren 21 Mei 1801), eene dochter van Gustaaf Adolf IV, koning van Zweden.

Groothertog Lodewijk, zijn oudere halfbroeder, hield hem verwijderd van alle regeringszaken, zoodat Leopold zijne dagen doorbragt in den huiselijken kring, totdat hij, na den dood van eerstgenoemde, den groothertogelijken troon beklom (1830). Nu kwam er nieuw leven in den Staat, dewijl mannen als Böckh, Winter en Nebenius er het roer in handen namen. In weerwil van de reactionaire staatkunde van den Bondsdag mogt Baden zich in belangrijke hervormingen verblijden. Leopold was onder de Duitsche Vorsten de eerste, die reeds vóór 1848 door eene reeks van verstandige vergunningen de kalmte onder het volk zocht te bewaren. Wèl werd Baden door den omwentelingsgeest van 1848 hevig geschokt, maar de oorzaak daarvan ligt niet zoozeer in de ontevredenheid der ingezetenen als in het doordrijven van eenige volksmenners. De Groothertog gaf ook toen doorslaande blijken van welwillendheid en onbaatzuchtigheid.

Na het soldatenoproer te Rastadt en de woelingen van 13 Mei 1849 verliet hij echter Karlsruhe en begaf zich eerst naar Ehrenbreitstein en vervolgens naar Mainz, totdat de Bondstroepen de beweging in zijn land tot stilstand hadden gebragt (Junij). Ook in die dagen bleef hij geacht en bemind, en toen hij in Augustus naar Karlsruhe terugkeerde, beijverde men zich om den Vorst de ondervondene krenking te doen vergeten. Deze hield zich getrouw binnen de grenzen der grondwet en zocht geene wraak in reactie. Hij overleed den 24sten April 1852.

Leopold II (Johann Joseph Franz Ferdinand Karl), groothertog van Toscane (1824-1859), aartshertog van Oostenrijk en tweede zoon van groothertog Ferdinand III. Hij werd geboren den 3den October 1797, keerde in 1815 met zijn vader terug naar Florence, en trad in 1817 in het huwelijk met prinses Maria Anna, eene dochter van prins Maximiliaan van Saksen, waarna hij den 17den Junij 1824 het bewind aanvaardde.

De deugdelijke regéringsbeginselen van zijn grootvader Leopold I (als Duitsch keizer Leopold II) hadden aan Toscane een ongemeenen bloei bezorgd, en ook het bestuur van Leopold II was vóór 1848 veel vrijzinniger dan eenig ander in Italië. Dit werd evenwel anders, toen zich eene nationale beweging na 1847 in geheel Italië deed gevoelen. Wèl gaf de Groothertog gehoor aan de eischen des tijds, deed afstand van den titel van aartshertog en streed in 1848 tegen Oostenrijk, maar hij was niet gezind om zich van ganscher harte aan de Italiaansche beweging aan te sluiten, zoodat hij den 21sten Februarij 1849, zonder daartoe door het volk gedwongen te wezen, de wijk nam naar Napels.

Toen de inwoners van Florence hem in datzelfde jaar terugriepen onder voorwaarde van een constitutionélen regéringsvorm, gaf hij hiertoe zijne toestemming, maar vertraagde zijne komst tot in Julij, zoodat aan de Oostenrijkers gelegenheid werd gegeven, om het land te bezetten. Toen deed zich ook in Toscane, onder den invloed van soldaten en Jezuïeten, eene verregaande reactie gelden, die, in weerwil van de goede gezindheden des Groothertogs, zelfs de weldadige instellingen van vroegeren tijd vernietigde.

Bij de crisis van 1859 poogden zoowel Piémont als de Toscaansche patriotten den Groothertog gunstig te stemmen voor de Italiaansche zaak of althans hem te bewegen tot afstand ten behoeve van zijn oudsten zoon. Doch Leopold, vertrouwende op de magt van Oostenrijk, wees alle aanbiedingen van de hand en verliet den 27sten April van dat jaar met zijn gezin de hoofdstad en het land, om veiligheid en bijstand te zoeken in Oostenrijk. Zijn latere afstand bragt echter geene verandering in den loop der gebeurtenissen, die Toscane aan zijn Huis ontnamen. Hij vestigde zich vervolgens op het kasteel Brandeis in Bohemen, en overleed den 29sten Junij 1872.

Leopold I, prins Anhalt-Dessau en als veldheer bekend onder den naam van den Ouden Dessauer. Hij werd geboren den 3den Junij 1676 en door zijne opvoeding tegen vermoeijenissen gehard. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door geweldige hartstogten, heerschzuchtigen hoogmoed, ongemeene volharding en neiging tot den soldatenstand. In 1688 benoemde keizer Leopold I hem tot aanvoerder van een regiment ruiters, en toen hij in 1693 onder voogdijschap zijner moeder opvolger zijns vader werd, verkoos hij in dienst te treden van den Keurvorst van Brandenburg, die hem het regiment zijns vaders schonk.

Eene hartstogtelijke genegenheid jegens de dochter van den apotheker Föse bewoog echter zijne moeder, om hem op reis te zenden. Hij bezocht Duitschland en Italië, vierde den teugel aan zijne zucht tot woeste vermaken en keerde in 1695 naar Dessau terug. De oorlog, welke in de Nederlanden door Pruissen, als bondgenoot van Oostenrijk, tegen Lodewijk XIV gevoerd werd, riep hem aan het hoofd van zijn regiment. Als kolonel nam hij deel aan de verovering van Namen, werd benoemd tot generaal-majoor en aanvaardde eindelijk, toen hij meerderjarig geworden was, het bestuur zijner landen.

In spijt van allen tegenstand huwde hij met Anna Lise Föse, die later met hare twee zonen in den Rijksvorstenstand opgenomen werd, en genoot met haar bij voortduring een gelukkig huwelijksleven. Als regent hield hij zich bezig met verbetering van het bestuur, en verhooging der welvaart. Hij hield een naauwkeurig toezigt, deed nieuwe dorpen en vestingwerken verrijzen, zorgde voor den aanleg van dijken bij de Elbe en verbeterde de regtspleging. Daarentegen legde hij ook weder eene verregaande heerschzucht en hardvochtigheid aan den dag. Hij was van meening, dat hij alleen bezitter moest wezen van alle riddermatige goederen, in zijn vorstendom gelegen, zoodat hij de adellijke eigenaars door allerlei middelen noodzaakte, hem die goederen tegen een bepaalden prijs af te staan. Ook konden de Israëlieten alleen door betaling van veel geld verlof erlangen om in Dessau te wonen.

Vooral droeg hij zorg voor zijne soldaten. Zijn regiment te Halberstadt, onophoudelijk geoefend, muntte uit door gestrenge krijgstucht, stipte orde en groote vaardigheid. In Januarij 1701 ondersteunde hij Oostenrijk aan de Beneden-Rijn aan het hoofd van 12 bataljons Pruissisch voetvolk. Hier onderscheidde hij zich onder generaal van Heyden in 1702 voor Keizersweert, Venlo, Stephanusweert en Roermond, en redde in 1703 onder het opperbevel van den Keizerlijken veldmaarschald van Styrum in den slag bij Hochstädt door zijn meesterlijken terugtogt het leger van eene volslagene vernietiging. In het volgende jaar tot generaal der infanterie benoemd, leverde hij aan prins Eugenius 12.000 man Pruissen, gaf in den tweeden slag bij Hochstädt (1704) den doorslag tot eene volkomene overwinning en veroverde op eigen gezag door een bloedigen aanval de vesting Landau.

In 1706 nam hij met 8000 man deel aan de veldtogt van Eugenius in Italië, trok zegevierend over de Oglio, streed dapper bij Cassano, droeg door zijn heldenmoed niet weinig bij tot het winnen van den slag bij Turijn en tot het innemen van deze stad, en was ijverig werkzaam bij het veroveren van Novara, Milaan en Pizzighetone. Bij zijn terugkeer te Berlijn had hij aanvankelijk groote moeite den Koning, die vertoornd was over het groote verlies van troepen, tot vriendschappelijke gezindheden te stemmen. Toen hem dit gelukt was, snelde hij opnieuw naar Italië, nam deel aan den inval van Eugenius in Provence, hielp Toulon berennen en veroverde Susa, doch keerde weldra naar Duitschland terug, wrevelig over de laauwheid, waarmede de hertog van Savoye den oorlog voerde.

In 1709 nam hij als vrijwilliger deel aan den veldtogt van den Kroonprins in de Nederlanden, maar verkreeg weldra, op aanbeveling van Eugenius, het opperbevel over de Pruissische troepen in Engelsche en Hollandsche dienst, waarmede hij Douay en Aire veroverde, terwijl hij in 1711 met Marlborough optrok tegen Villars. Hierop werd hij in December 1712 veldmaarschalk en „Geheim Kriegsrath”. Inmiddels had Wilhelm I den troon beklommen en deze stelde een groot vertrouwen in de krijgskundige talenten van Leopold, zoodat hij hem het opperbevel verleende over 25.000 man Pruissen en 8.000 man Saksers, toen Karel XII, koning van Zweden, in 1715 wegens Pommeren den oorlog verklaarde.

Leopold veroverde eerst Rügen en daarna Stralsond en bereidde hierdoor den weg tot het sluiten van een voor Pruissen voordeeligen vrede. Niet zoo groote gunst genoot hij bij Frederik II, en toch won ook deze gaarne zijn raad in en belastte hem gedurende den eersten veldtogt in Silézië met het dekken van Brandenburg tegen Hannover en in 1742 met het opperbevel in Silézië. In Januarij 1745 sloeg Leopold de Oostenrijkers bij Neustadt in Silézië, daarna bij Jägerndorf en behaalde met 34.000 man de overwinning bij Kesselsdorf op de Oostenrijkers en Saksers, waarna Dresden in handen der Pruissen viel en de strijd met den Vrede van Dresden een einde nam.

Kort te voren was zijne gemalin, die hem 9 kinderen geschonken had, overleden. Diep terneergedrukt door dat verlies keerde hij naar Dessau terug, hield zich enkel bezig met de belangen van zijn land en met het jagtvermaak, en overleed den 7den April 1747.

Leopold (Friedrich), hertog van Anhalt, geboren te Dessau den 1sten October 1794. Hij was een kleinzoon van Franz Leopold Friedrich, hertog van Anhalt-Dessau, ontving eene zorgvuldige opvoeding en nam met zijn broeder Georg deel aan den strijd der Verbondene Mogendheden tegen Frankrijk. Te Parijs, waar hij door eene ernstige ongesteldheid was aangetast, ontving hij het berigt van het overlijden van zijn vader, en op het Congrès te Weenen trad hij op als vertegenwoordiger van zijn grootvader. Toen laatstgenoemde in 1817 overleed, werd Leopold hertog van Anhalt-Dessau en trad het volgende jaar in het huwelijk met prinses Friederike, eene dochter van prins Lodewijk van Pruissen.

Op zijn grondgebied verbeterde hij het onderwijs en de regtspleging en bevorderde kunst en wetenschap, vooral de schilder- en toonkunst. Na vele binnenlandsche woelingen kwam in zijn land in October 1848 eene grondwet tot stand, die echter in 1851 weder opgeheven en eerst in 1859 door een vertegenwoordigend stelsel vervangen werd. Inmiddels kwam Leopold in het bezit van Anhalt-Köthen (1847) en van Anhalt-Bernburg (1863), waarna hij den titel van hertog van Anhalt aannam. In 1866 schaarde hij zich aan de zijde van Pruissen en voegde zich bij den Noord-Duitschen Bond.

Nadat hij in 1867 het halve eeuwfeest zijner regéring gevierd had, zag hij zijne laatste levensjaren door velerlei onaangenaamheden verbitterd, en overleed te Dessau den 22sten Mei 1871.

Leopold (Paul Friedrich Emil), prins van Lippe. Deze, de zoon van prins Paul Alexander Leopold en geboren te Detmold den 1sten September 1821, ontving eene zorgvuldige opvoeding en trad in Pruissische krijgsdienst, alwaar hij opklom tot den rang van majoor. Den 1sten Januarij 1851 aanvaardde hij het bewind en trad een jaar later in het huwelijk met Elizabeth, eene dochter van prins Albert von Schwarzburg-Rudolstadt. Onder zijn beheer werden de vrijzinnige instellingen, door zijn vader verleend, door de maatregelen der ministers Hannibal Fischer en von Oheimb afgeschaft.

Leopold (Maximiliaan Julius), prins van Brunswijk, jongste zoon van hertog Karel. Hij werd geboren te Wolfenbüttel den 10den October 1752, genoot eene uitmuntende opvoeding onder het bestuur van den lateren abt Jerusalem en studeerde te Straatsburg. Door Lessing vergezeld volbragt hij voorts een togt door Italië. Als neef van Frederik de Groote werd hij in 1776 bevelhebber van een regiment infanterie te Frankfort aan de Oder, waar hij na het bijwonen van den Beijerschen Successie-oorlog zich vestigde.

Door zijne welwillendheid en zijne belangstelling in het volksgeluk verwierf hij weldra de algemeene achting. Zijn edel en prikkelbaar karakter deed hem intusschen vaak de vormen verwaarloozen, waardoor hij zich wel eens gestrenge berispingen van Frederik de Groote op den hals haalde. Vooral aan hem en aan zijn regiment had men in 1780 het behoud der dijken te danken, waardoor de voorsteden van overstrooming verschoond bleven. Een dergelijken ijver legde hij aan den dag bij brand, en hij stichtte te Frankfort eene school voor de kinderen van zijn regiment. Hij werd, volgens veler verzekering, het offer van zijne zucht om bij het kruijen van de Oder menschenlevens te redden. Althans toen hij zich in eene boot op de rivier waagde, verdronk hij op den 25sten April 1785.

Leopold Onder dezen naam vermelden wij nog:

Karl Gustaf af Leopold, een Zweedsch dichter. Hij werd geboren te Stokholm den 2den April 1756, ontving zijne opleiding te Norrköping en Söderköping en studeerde te Upsala. In 1681 aanvaardde hij voorts de betrekking van opziener der Lidénsche boekerij te Upsala. Toen kort daarna koning Gustaaf III zijn drama „Helmfeld” in eene opera wilde veranderd zien, volbragt Leopold die taak naar ’s Vorsten genoegen en kwam daardoor met hem in aanraking. Hij werd lid der Zweedsche Académie, in 1787 bibliothecaris te Drottningholm, in 1789 secretaris des Konings enz.

Na het vermoorden van Gustaaf III wegens Jacobijnsche gevoelens ter verantwoording geroepen, nam hij tot aan zijne vrijspraak de wijk naar Linköping, en de jeugdige koning Gustaaf IV benoemde hem tot kanselarijraad. Na de revolutie van 1809 werd hij in den adelstand opgenomen en in 1818 tot staatssecretaris aangesteld. Al die onderscheidingen bragten hem echter geen troost in huiselijke rampen. Zijne echtgenoote verviel tot zwaarmoedigheid en onverschilligheid; ook hij werd daardoor aangetast, verloor in 1822 het gezigt en na het overlijden zijner vrouw volgde hij haar weldra op den 9den November 1829.

Zijne treurspelen: „Odin (1860)” en „Virginia (1799)” worden zeer geroemd, en eene verzameling zijner geschriften is door hem zelven uitgegeven (1814, 2 dln) en na zijn dood aangevuld (1831-1833, 3 dln).

Voorts een drietal mannen, die zich op het gebied van onderwijs en opvoeding, van Nederlandsche taal en letterkunde zeer verdienstelijk hebben gemaakt, namelijk:

Martinus Leopold, geboren te Groningen den 19den October 1827. Hij ontving hoofdzakelijk zijne opleiding aan de Departementale kweekschool onder directie van B. Brugsma aldaar, was, na ’t verwerven van verschillende acten van bevoegdheid bij het lager en meer uitgebreid lager onderwijs, aan verschillende inrigtingen practisch werkzaam, werd later achtervolgens benoemd tot leeraar aan de Rijkskweekschool van onderwijzers te ’s Bosch, tot directeur der h. burgerschool te Goes, en bevindt zich thans als directeur aan het hoofd der kweekschool van onderwijzeressen te Arnhem. Behalve eene „Harzreis” en eenige opstellen in „De Gids” onder den pseudoniem Leo, leverde hij eene zeer verrijkte en keurige bewerking van Kellner’s „Aphorismen” onder den titel: „Opvoeding in school en huis”, — een boek, dat bij herhaling is uitgegeven.

Lubertus Leopold, een broeder van den voorgaande en geboren te Groningen den 12den September 1839. Hij ontving desgelijks zijne vorming aan de Departementale kweekschool aldaar, gaf eveneens practisch onderwijs aan verschillende gemeentelijke inrigtingen, deed onderscheidene examens voor het lager en uitgebreid lager onderwijs, doch werkte later vooral op het gebied van Nederlandsche taal- en letterkunde.

Als vrucht zijner studiën gaf hij met twee zijner ambtgenooten eene inleiding in het licht tot de „Nederlandsche letterkunde”, namelijk eene bloemlezing met biographische, critische en taalkundige opmerkingen, — voorts een stel aesthetische leesboeken voor de lagere school, die algemeen ingevoerd en sedert 1866 gemiddeld tienmaal herdrukt zijn. Als schrijver en redacteur werkte hij aan het eenige tijdschrift voor opvoeding en onderwijs in Nederland, aan den „Schoolbode”, en plaatste daarin opstellen over taalstudie enz. Sedert omstreeks 10 jaren bekleedt hij de betrekking van leeraar aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen.

Johan Albert Leopold, een neef der beide voorgaanden. Deze, geboren te Groningen den 20sten Mei 1846, ontving zijne opleiding aan de normaalschool van H. Bouman te Beerta en aan de Rijkskweekschool van onderwijzers te Groningen, verwierf onderscheidene acten voor lager en middelbaar onderwijs, was als onderwijzer werkzaam te Steenwijk, later aan de hoogere burgerschool te Amersfoort en is thans leeraar aan de Rijkskweekschool van onderwijzers te Groningen.

Met zijn neef L. Leopold bewerkte hij eene uitgebreide verzameling van aesthetische proeven in proza en poëzij van de voornaamste Nederduitsche dialecten onder den titel: „Van de Weichsel tot de Schelde”. Voorts leverde hij verschillende opstellen van opvoedkundigen aard in de „Schoolbode”, waarvan hij mederedacteur is, en deed in 1875 eene vertaling van Spencer’s „Education” in het licht verschijnen, welker tweede druk in 1876 met een critisch opstel van zijne hand werd vermeerderd.

< >