Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leeuwenbek

betekenis & definitie

Leeuwenbek is de naam van verschillende plantensoorten, door Linnaeus tot het geslacht Antirrhinum (zie aldaar) gebragt, doch door latere kruidkundigen verdeeld over de geslachten Antirrhinum en Linaria. Van het eerste hebben wij reeds gesproken, en wij zullen dus bij de leeuwenbekken van het laatste stilstaan. Men heeft aan die planten dezen naam gegeven, omdat de gemaskerde bloemkroon, door duim en vinger zamengedrukt, eene opening vormt, welke eenigermate op een leeuwenmuil gelijkt. Wij vermelden alzoo in de eerste plaats den vlas-leeuwenbek (Linaria vulgaris Mill.) of gelen leeuwenbek, wegens de gelijkvormigheid zijner bladeren aan die van vlas ook wel vlaskruid of wild vlas geheeten.

Deze plant groeit in Europa en Noord-Amerika, komt voor op akkers en wegen, en bloeit in ons Vaderland van Junij tot September. Zij heeft een fraai voorkomen, een stengel, die gewoonlijk eene halve Ned. el hoog wordt, eene menigte spiraalsgewijs digt op elkaar geplaatste, ongesteelde, lijn-lancetvormige, spitse, onbehaarde, drienervige bladeren, en elkander dakpansgewijs bedekkende, tot eindelingsche trossen vereenigde bloemen. De middenspil van dezen tros draagt lijnlancetvormige, spitse, wijdafstaande schutbladen en is, evenals de bloemstelen, met klierachtige haartjes bedekt. De kelk is in 5 lancetvormige slippen verdeeld, en de gemaskerde, gespoorde bloemkroon zwavelgeel van kleur, haar bovenlip 2-, haar onderlip 3-spletig; deze laatste is citroengeel en heeft in het midden eene holle, dojergele of oranjekleurige verhevenheid (palatum), waardoor de keel (faux) der bloemkroon min of meer gesloten wordt. De bleekgele, priemvormige, benedenwaarts gekromde spoor is bijna zoo lang als het overig gedeelte der bloemkroon. De 4 meeldraden zjjn tweemagtig en met den voet der bloemkroonbuis vergroeid, en de vrucht is eene ovale, 2-hokkige, met 2 kleppen openspringende zaaddoos met platte, zwarte zaden. Door kweeking kan men de bloemkroon van deze overblijvende plant aanmerkelijk van den gewonen vorm doen afwijken. Deze leeuwenbek heeft scherpe, schadelijke eigenschappen, zoodat men in Zweden vliegen doodt met op dit kruid getrokkene melk; — ook heeft men de bladeren en bloemen wel in de geneeskunde gebezigd. — Andere inlandsche soorten van Linaria zjjn: L. Cymbalaria L., eene onbehaarde plant met bladstelen, die langer zijn dan de bijna ronde, 3tot 5-lobbige schijven en aan oude muren groepende, — L. Matine Mill., wier middenste en hoogste bladeren spiesvormig en wier bloemstelen onbehaard zijn, terwijl de zaden een netwerk van verhevene lijsten dragen, — de Kleine leeuwenbek (L. minor Desf.) of Klein-orant, met bloemstelen, welke 3- of 4-maal zoo lang zijn als de kelk, op zandig bouwland en in hoven te vinden, — L. arvensis Desf., met eene zeer kleine, blaauwe bloemkroon en platte, door een vliezigen vleugel omringde zaden, eene éénjarige plant met een penwortel, — en L. striata Dec., met eene vrij groote, lichtblaauwe, paars-geaderde bloemkroon en 3kantige zaden, in Limburg te vinden.

< >