Leeb (Johann), een Duitsch beeldhouwer, geboren te Memmingen in 1790, was eerst als metselaar werkzaam en ging in 1812 naar Parijs, waar hij zich toelegde op de beeldhouwkunst. In 1816 bragt hij de Albaansche verzameling, door den kroonprins Lodewijk van Beijeren te Parijs aangekocht, naar München. Hier leverde hij voor de Glyptotheek een aantal gipsmodellen voor bouwkunstige sieraden en een levensgroot standbeeld van Psyché, waarna hij voor 2 jaren eene toelage verkreeg, om te Rome zijne studiën voort te zetten. Hier vervaardigde hij een bas-relièf met 3 Horen die Pegasus verzorgen, alsmede het standbeeld van eene Bacchante.
Te Napels beitelde hij voor den hertog van Alva het levensgroote beeld van Hylas, terwijl hij er voorts een borstbeeld van Paganini leverde. Na 3 jaren keerde hij naar Rome terug en werkte er in het atelier van Thorwaldsen. De toenmalige kroonprins Lodewijk van Beijeren belastte hem wijders met de vervaardiging van een groot borstbeeld van Boerhaave, in Carrarisch marmer en voor het Walhalla bestemd. Voor den Koning van Würtemberg beitelde hij voorts het marmeren standbeeld van den evangelist Matthaeus ten behoeve van de grafkapél op den Rothenberg bij Stuttgart. Tevens vervaardigde hij het standbeeld van een jong meisje met een nest vol liefdegoden in marmer. In 1826 keerde hij terug naar München, en van zijne kunstgewrochten vermelden wij nog: De borstbeelden der beroemdste tien componisten in de groote zaal van het Odéon, — een relièf ,er lengte van 8 Ned. el met tafereelen uit de „Odyssee”, — het gedenkteeken van graaf Max von Preising in de kerk te Niederaschau, — het praalgraf van Westenrieder op het kerkhof te München, — en de Niobide op een steigerend paard door eene pijl getroffen. In 1835 vervaardigde hij een basreliëf in marmer, het huwelijk van de Rijn en de Main voorstellend, terwijl hij eindelijk fraaije ontwerpen leverde voor openbare fonteinen.