Lamaïsmus noemt men eene latere ontwikkeling van het Boeddhaïsmus, bepaaldelijk de vervorming der godsdienst door Tsonkhapa die in 1357 in Amdo, eene provincie van Tibet geboren werd. Nadat deze de verschillende Boeddhaïstische scholen van Tibet had leeren kennen, schiep hij een afzonderlijk leerstelsel, en zijne werkzaamheid als leeraar verschafte hem zoo grooten roem, dat hij in korten tijd alle overige scholen verdrong. Als uitwendig teeken koos hij een geel priestergewaad in plaats van het roode en voegde er eene gele muts bij van eigenaardigen vorm, weshalve zijne aanhangers ook wel „Geelmutsen” worden genoemd. De voornaamste zetel zijner leer werd het in 1409 door hem gestichte klooster Galdan bij Lhassa, voorts de nabijgelegene kloosters Sera en Braipoeng en het meer verwijderde Tasji-Loempo.
Terwijl volgens de gewoonten van het oude Boeddhaïsmus het bekleeden van geestelijke bedieningen grootendeels afhankelijk was van het geestelijk aanzien en van het aantal dienstjaren der afzonderlijke personen, was het sedert de Mongoolsche heerschappij, vooral nadat Choebilai het Boeddhaïsmus omhelsd had, in zwang gekomen, den opperbestuurder van het Sakia-klooster tot hoofd der geestelijkheid en tevens tot schatpligtig beheerscher van Tibet te benoemen, waarbij dit ambt in den regel van den oom op den neef overging. De abten van het Sakia-klooster behielden echter deze waardigheid alleen onder de Joean-dynastie; ten tijde der Ming-dynastie veranderden de omstandigheden, zoodat in 1373 vier en een menschen leeftijd later acht Lama’s met den vorstelijken mantel werden bekleed. Als een tegenhanger tegen deze hiërarchische erfopvolging vormden 2 leerlingen van Tsonkhapa een oorspronkelijk stelsel, ook in het oude Boeddhaïsmus niet te vinden. Volgens de uitspraken der oude leer bestonden er 16 plaatsvervangers (sthavira, in het Tibetaansch naitan), belast met de taak, om te blijven leven en de wacht te houden over de verspreiding en bewaring der leer in verschillende oorden der wereld. De Chinezen hebben het aantal dier geloofsbeschermers, welke zij lo-han (in het Sanskriet arhan) noemen, tot 500 vermeerderd. Volgens de leer der Geelmutsen wordt die waardigheid hoofdzakelijk toegekend aan den Bodhisattva Avalokiteçvara, die niet eerder Boeddha worden en zich in de Nirwana oplossen kan, vóórdat hij de geheele menschheid door de leer van Boeddha verlost heeft van het lijden van den kringloop. Hiertoe wordt hij gedurig op nieuw geboren, en deze vleeschwording (incarnatie) van den Avalokiteçvara (ook Chongsjim-Bodhisattva geheeten) voert den titel van Dalaï-lama. Dalaï heeft in het Mongoolsch de beteekenis van zee en is eene vertaling van het Tibetaansch woord dsjamtso, dat in den titel van onderscheidene Tibetaansche geestelijken voorkomt.
Bij het bezoek van Sodnam-Dsjamtso in Mongolië in 1577 is die titel zoowel bij de Mongolen als bij de Tibetanen en Chinézen algemeen in zwang gekomen. De opvolgende dalaï-Iama’s zijn: Gedoen-Doebpa (Geestelijkheid-volmaaktheid), geboren in 1391, in de dagen toen het klooster Tasji-Loempo gebouwd werd (1447), — Gedoen-Dsjamtso (Geestelijkheid-zee) van 1476 af, — Sadnam-Dsjamtso (Verdienstenzee) van 1543 af, die de Mongolen door zijn bezoek bij Altan-Chaghan weder tot het Boeddhaïsmus bragt en in de stad Koekoe-choto een plaatsvervanger achterliet, — Jontan-Dsjamtso (Deugd-zee), geboren in 1589 in Mongolië en een achterkleinzoon van Altan-Chaghan, — en Ngag-Wang-Lobsang-Dsjamtso(Wijze heer der rede), geboren in 1617. Na een tusschentijd met 2 dalaï-lama’s, die thans niet meer meêgeteld worden,volgden Lobsang-Kalsang-Dsjamtso (Wijsheid-geluk-zee), geboren in 1706, — Lobsang-Dsjampal-Dsjamtso (des wijzen Mandsjoerizee), geboren in 1758, —Loeng-Tog-Dsjamtso tot 1816, en 2 of 3 lama’s, die nog vóór het aanvaarden hunner waardigheid vermoord werden, — en eindelijk Ge-Moe-Dsjamtso, geboren in 1837. Na het overlijden van den DalaïLama bepaalt het lot, in welken der pasgeboren knapen hij op nieuw in het vleesch verschenen is. Daarbij wordt echter ook gelet op de afkomst, alsmede op de uiterste wilsbeschikking van den overleden Dalaï-Lama, terwijl voorts de Chinésche stadhouder desgelijks zijn invloed laat gelden. Naast den Dalaï-Lama en in denzelfden reuk van heiligheid staat de Pan-Tsjhen-Rinpo-Tsje, in het klooster Tasji-Loempo gevestigd; deze wordt beschouwd als eene incarnatie van den Dhjani-Boeddha in het hedendaagsche tijdperk.