Lama is in de eerste plaats een Tibetaansch woord, hetwelk moeder der zielen of priester beteekent. Het was voorheen de titel van den opperpriester van Boeddha, en zijne godsdienst werd door velen ook met den naam van Lamaïsmus bestempeld. Thans draagt er het geestelijk opperhoofd den titel van Dalaï-lama. Zie voorts onder Lamaïsmus.
In de tweede plaats geeft men den naam van lama aan het kameelschaap (Auchenia), behoorende tot de familie der herkaauwende zoogdieren, terwijl het met het kameel eene eigenaardige groep vormt, welke zich onderscheidt door het bezit van snijtanden in de bovenkaak. De lama’s zijn echter veel kleiner dan de kameelen en hebben geene bulten op den rug. Men heeft 3 soorten van lama’s, namelijk de eigenlijke Lama's, in ongetemden staat ook guanaco’s geheeten, zoo groot als een edelhert en den kop regtop dragende, in het wild bruin van kleur, maar getemd vaak wit, grijs, bruin of zwart. Reeds in 1531 werd deze soort in Peru als lastdier gebezigd. Zij leeft in de bergstreek der Andes in Zuid-Amerika.
Deze lama is een eigenzinnig dier, dat de gewoonte heeft, de menschen in het aangezigt te spuwen. Men gebruikt zijne wol tot het weven van grove stoffen, en zijn vleesch heeft den smaak van schapenvleesch. De eerste lama van deze soort, die naar Europa werd overgebragt, kwam in 1558 te Middelburg aan en men heeft in onzen tijd vele pogingen aangewend, om dat dier in midden-Europa een nieuw vaderland te bezorgen. — Voorts heeft men de alpaca (Auchenia Paco), door velen slechts voor eene verscheidenheid van de voorgaande soort gehouden, over het geheel kleiner en voorzien van fijner wol, — en eindelijk de vicogna (Auchenia Vicunna), die nog kleiner is en de hoogste gewesten van de Cordilleras beneden de sneeuwgrens bewoont. Bij dit dier is het grootste gedeelte des ligchaams bedekt met eene fijne, zijde-achtige, rosse, vaak zeer lange wol. Deze soort is ongetemd , en de wol wordt alleen op de jagt verkregen.
Lama is eindelijk ook de naam van eene wollen stof van glad weefsel, maar somtijds ook gekeperd, diep en ijl, weinig gevuld, op de regter zijde eenigzins gerouwd, doch weinig geschoren, en sterk op flanel gelijkende.
