Labiénus (Titus Atius), een Romeinsch volkstribuun, beschuldigde, hiertoe door Caesar aangespoord, Gajus Rabirius, die door Cicero verdedigd werd, van moord, op Saturninus gepleegd. In den Gallischen Oorlog verwierf hij als legatus (onderveldheer) van Caesar grooten roem en aanzienlijke rijkdommen; doch toen in 49 vóór Chr. de burgeroorlog uitbarstte, verliet hij de zijde van Caesar en schaarde zich aan die van Pompejus, welken hij naar Griekenland vergezelde, waar hij evenzeer aan de voorspoedige gevechten bij Dyrrhachium als aan den slag bij Pharsalus deelnam. Van den ongelukkigen afloop van dezen laatste bragt hij als vlugteling het berigt te Dyrrhachium en begaf zich vanhier met Aframus naar Cato te Corcyra. Later vereenigde hij zich met de vlugtelingen der partij van Pompejus in Afrika en streed hier bij Ruspina (4 Januarij 46 vóór Chr.), doch zonder de gewenschte uitkomst, tegen Caesar.
Met Sextus Pompejus ontsnapte hij na Caesar's zegepraal bij Thapsus (6 April 46 vóór Chr.) naar Spanje, om zich hier bij Cnejus Pompejus te voegen, en sneuvelde in den slag bij Munda (17 Maart 45 vóór Chr.), waar het overschot der partij van Pompejus vernietigd werd. — Zijn zoon Quintus Labiénus zag zich door Brutus en Cassius afgevaardigd naar Orodes I, koning der Parthen, om diens bijstand in te roepen. Met Pacorus, de zoon des Konings, die eerst na den slag bij Philippi partij koos tegen de Romeinen, deed hij een inval in Syrië en de nabijgelegene Aziatische landen, maar moest in 39 vóór Chr. het onderspit delven voor Publius Ventidius, de legatus van Antonius. Zoowel hij als Pacorus leed de nederlaag, en hij werd vervolgens door Demetrius, een vrijgelaten slaaf van Caesar, die ten behoeve van Antonius Cyprus bestuurde, in zijne wijkplaats in Cilieië ontdekt en omgebragt. — Een zoon of broeder van laatsgenoemde, Titus Labíénus geheeten, verwierf ten tijde van Augustus groote vermaardheid als redenaar en geschiedschrijver. Daar hij zich heftig tegen de regéring uitliet, ontving hij den spotnaam van Rabiénus (van rabies, dolheid). Zijne geschiedkundige geschriften werden, evenals die van Cassius Severus en Cremutius Cordus, op last van den Romeinschen Senaat in het openbaar, verbrand, — doch tijdens de regéring van Caligula weder verspreid. Er is echter niets van bewaard gebleven. Onder den titel: „Les propos de Labiénus (1865)” schreef Rogeard een pamphlet tegen keizer Napoleon III.