Kruipende dieren (Reptilia), te voren ook wel tweeslachtige dieren (Amphibia) genoemd, vormen eene klasse der Gewervelde dieren (Vertebrata). Zij zijn koudbloedig, ademen door longen en leggen eijeren. Toch zijn er ook, die tevens kieuwen bezitten, alsmede die op jeugdigen leeftijd door kieuwen ademen. Niet de geheele toevoer van terugkeerend aderlijk bloed gaat door hunne ademhalingswerktuigen, zoodat bij hen het verschil tusschen aderlijk en slagaderlijk bloed niet zoo groot is als bij de vogels en zoogdieren.
Zij, die tegelijk kieuwen en longen bezitten, dragen den naam van Dipnoa; hiertoe behoren de geslachten Caecilia, Siren, Proteus, de salamanders, kikvorschen en padden. Zij, die alleen door longen ademen, zijn de slangen, adders, hagedissen, krokodillen en schildpadden. Zij worden afzonderlijk in dit Werk besproken.