Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kieuwen

betekenis & definitie

Kieuwen (De) zijn de ademhalingswerktuigen der waterdieren of de organen, waarin het koolzuur van het bloed tegen zuurstof wordt verwisseld. De longen der landdieren komen in onmiddellijke aanraking met de dampkringslucht en alzoo met hare zuurstof. De kieuwen, door water omgeven, kunnen de benoodigde zuurstof niet aan het eigenlijke water ontnemen, omdat zij daarin niet, gelijk in de dampkringslucht, gemengd, maar scheikundig met waterstof tot water verbonden is. De kieuwen ontleenen alzoo de zuurstof aan de kleine hoeveelheid dampkringslucht, welke in opgelosten toestand in het water aanwezig is.

Hoewel nu bij de waterdieren, wegens geringere stofwisseling, niet zooveel zuurstof vereischt wordt als bij de landdieren, hebben eerstgenoemden eene groote hoeveelheid water noodig, om daaruit de zuurstof te verkrijgen, die zij noodig hebben. Daarom ziet men, bijv. bij de visschen, de kieuwen steeds door een waterstroom bespoeld, die door den mond opgenomen en naar achteren door de kieuwen gestuwd wordt. Aan beide zijden der mondholte zijn doorgaans 5 spleten, waardoor dat water zijne bestemming bereikt, en het ontsnapt vervolgens, nadat het van zuurstof beroofd en met koolzuur vermengd is, door eene spleet, welke met het kieuwdeksel gesloten is. De wegstuwing van het water bevordert tevens de beweging der visschen. De kieuwen zelven, door een digt net van bloedvaten omgeven, zijn in de gedaante van franjes op 4 boogvormige beenderen geplaatst, tusschen de 5 kieuwspleten der mondholte uitgespannen, en drijven met hare bloedbevattende vlokken in het water. Naar de zijde van den mond zijn de kieuwbogen gewoonlijk met fijne tandjes bezet om het binnendringen van vreemde ligchamen te verhinderen, zoodat zij zich als grof-getande zagen vertoonen. In de lucht vallen de fijne kieuwvlokken aanstonds ineen, kleven aan elkander en verdroogen, waarna eene verdere uitwisseling van gas onmogelijk wordt, zoodat de visschen buiten het water spoedig sterven. Zulke, die er nog eenigen tijd kunnen leven, bezitten een afzonderlijken toestel, waardoor zij eenig water in de kieuwholte kunnen houden.

Bij de amphibiën vindt men somtijds kieuwen gedurende den tijd, waarin zij zich in den toestand van larven bevinden, of ook wel, zoo zij altijd in het water verkeeren, gedurende haar geheele leven, — doch in elk geval zijn deze kieuwen geheel anders dan die der visschen. Men vindt bij deze dieren geene kieuwholte, maar de kieuwen hangen aan beide zijden van den hals als franjes of als takken in het water, zooals blijkt uit bijgaande afbeelding der kikvorschlarven. Bij de volwassen kikvorschen verdwijnen deze kieuwen, wanneer er longen ontstaan voor de ademhaling. Dergelijke kieuwen als bij de amphibiën vindt men bij de ongewervelde dieren.