Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krayenhoff

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Louis François Krayenhoff, een Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Vechel en was achtervolgens praeceptor te 's Bosch en te Alkmaar, conrector te Hoorn en te Dordrecht, en rector (1746) en hoogleeraar in de welsprekendheid (1750) te Gorkum. Hij zag zich genoodzaakt laatstgenoemde betrekking in 1763 neder te leggen. Hij gaf eene: „Korte geographische beschrijving des aardkloots (2de druk 1762)”, — eene: „Syntaxis latina in usum principis Wilhelmi (1750)” — en een: „Verhaal van de behandeling hem sedert zestien jaren te Gorkum aangedaan” in het licht. — Zijn zoon Rudolphus Theodorus, geboren in 1751, was als ingenieur werkzaam in Spanje, vertrok in 1794 als luitenant-kolonel-ingenieur naar West-Indië, en overleed den 29sten Januarij 1795.

Cornelis Johannes Krayenhoff, geboren te Vechel den 3den Januarij 1722. Hij trad reeds vroeg in dienst, was in 1769 kapitein-luitenant der genie, vertrok in dat jaar naar Spanje om mede te werken tot den aanleg van kanalen en toog in de jaren 1770 en 1776 nogmaals derwaarts. In 1778 werd hij luitenant-kolonel, en overleed te Nijmegen den 7den April 1782.

Cornelis Rudolphus Theodorus , baron Krayenhoff, een zoon van den voorgaande. Deze bekende generaal der genie werd geboren te Nijmegen den 2den Junij 1758. Het was de wensch zijns vaders, dat hij zich aan de regtsgeleerdheid zou wijden. Daartoe bezocht hij de scholen te Nijmegen en te Arnhem en vervolgens de académie te Harderwijk. Dewijl de regtsgeleerdheid hem evenwel weinig behaagde, bepaalde hij zich bij de wijsbegeerte en de geneeskunde en behaalde in beide vakken het doctoraat (1780 en 1784). Voorts vestigde hij zich te Amsterdam als geneesheer, schreef en hield voorlezingen over natuur- en geneeskundige onderwerpen, zoodat hij weldra als een verdienstelijk geleerde de algemeene achting verwierf en zich benoemd zag tot hoofdbestuurder der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, tot lid van Felix Meritis en van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschap te Haarlem. Bij de omwenteling van 1795 behoorde hij tot de partij der patriotten, zoodat hij zich den haat der stedelijke regering op den hals haalde en genoodzaakt was te vlugten. Hij nam de wijk naar het naderende Fransche leger, waarover zijn académievriend Daendels als brigade-generaal bevel voerde, en werd door dezen uit Utrecht naar Amsterdam gezonden om er de omwenteling tot stand te brengen, — eene taak die hij met gewenscht gevolg volvoerde.

Schoon hij liefst de geneeskundige practijk weer wilde opvatten, haalde generaal Pichegru hem over, om bevel te voeren over de Amsterdamsche garde. De Provisionéle Representanten verleenden hem den titel van luitenant-kolonel, en de vergadering der representanten van Holland benoemde hem den 18den Mei 1795 tot adjunct-inspecteur-generaal der rivieren en adjunct-controleur der Hollandsche fortificatiën. Hu vestigde hij zich te Muiden en legde zich toe op de krijgswetenschap, zoodat hij in April 1797 aangesteld werd tot chef van de brigade ingenieurs te velde, bestemd voor eene expeditie naar Ierland, waaraan echter geen gevolg gegeven werd. Toen voorts Krayenhojf verklaarde, dat hij wenschte te blijven bij de genie, zag hij zich den 30sten Mei 1798 aangesteld tot luitenant-kolonel-directeur bij het Bondgenootschap hier te lande. In dat jaar werd hem de vervaardiging opgedragen van eene algemeene kaart van Nederland; deze, eene voortreffelijke choro-topographische kaart, is 23 jaren later door het gouvernement in het licht gegeven, en door den vervaardiger beschreven in zijn: „Précis historique des operations géodésiques et astronomiques, faites en Hollande pour servir de base à la topographie de cet état.” Bij de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland (1799) nam Krayenhojf deel aan dien belangrijken strijd. Hij werd daarbij gewond op den 27sten Augustus, en na den aftogt der vijanden was aan hem de zorg opgedragen voor het nakomen der capitulatie. Nadat hij Amsterdam in korten tijd behoorlijk had versterkt, werd hij in 1805, bij den inval der Pruissen, belast met de taak om die stad in staat van verdediging te stellen.

Ook ontbood prins Lodewijk Napoleon hem naar Nijmegen, om zijne gevoelens over ’s lands verdediging te vernemen. Hij bleef aan het hoofdkwartier van dien Prins verbonden, en werd in 1806 tot kolonel-directeur van fortificatiën benoemd. Na de troonsbeklimming van Lodewijk Napoleon ontving hij eene aanstelling als diens aide-de-camp en kort daarna tot directeur-generaal van het depót voor de archieven van oorlog en marine. Hij vergezelde genoemden vorst naar het leger der krijgs-operatiën tegen Pruissen, doch keerde eerlang met hem naar Holland terug, werd weldra generaal-majoor en in 1809 minister van Oorlog, in welke betrekking hij de landing der Engelschen in Zeeland deed mislukken. Terwijl de Koning aan het Hof te Parijs vertoefde, ging Krayenhoff voort met het versterken van Amsterdam, doch daar de Keizer niet ten onregte vreesde, dat die stad een bolwerk der onafhankelijkheid voor Nederland zou vormen, ontving de Koning den last, om de bevestiging der hoofdstad te doen staken en den minister van Oorlog te ontslaan. Bij de inlijving des lands nam Krayenhoff zijn ontslag uit zijne militaire betrekking en wees ook de aanbiedingen van den Keizer van Rusland van de hand, doch zag zich den 21sten September 1810 door Napoleon benoemd tot brigade-generaal en inspecteur-generaal bij de Fransche genie, waarna hij in 1811 te Parijs zitting nam in het comité der fortificatiën en versierd werd met de orde van het Legioen van Eer.

Hij bleef tot 1812 te Parijs, doch weldra veranderde de staat van zaken, en op uitnoodiging van het Voorloopig Bewind te 's Gravenhage nam hij den 24sten October 1813 het bestuur op zich over Amsterdam en omliggende forten, nadat hij vooraf zijn ontslag aan den Keizer had aangeboden. Hij bragt aldaar nogmaals eene omwenteling tot stand, rigtte korpsen op en deed Naarden insluiten. Tot belooning schonk de Souvereine Vorst aan Krayenhojf, die achtervolgens benoemd was tot luitenant-generaal, inspecteur-generaal der fortificatiën en kommandant van het korps ingenieurs enz., den blijvenden titel van „Gouverneur van Amsterdam.” Ook werd hij in 1815 versierd met het kommandeurschap der Militaire Willemsorde, in 1818 met het grootkruis dier Orde, en in den Nederlandschen adelstand opgenomen met den titel van baron.

Zijn verdere levensloop bezorgde hem echter vele onaangenaamheden. Hij werd betrokken in den bedriegelijken bouw der zuidelijke vestingen en gedurende het onderzoek van die zaak (1825) naar Curaqao gezonden, om dat eiland te versterken. Bij zijn terugkeer (1826) moest hij voor het Hoog Militair Geregtshof verschijnen, en werd in zijne betrekkingen geschorst en ter beschikking van den Minister van Oorlog gesteld; doch ook na zijne vrijspraak bleef hij buiten actieve dienst en ontving pensioen den 10den April 1830. Hij besteedde zijne laatste levensjaren aan het schrijven van krijgskundige werken en het houden van voorlezingen over natuur- en sterrekunde, overleed den 24sten November 1840, en werd begraven in het naar hem genoemde fort te Nijmegen, waar koning Willem I het volgend jaar een eenvoudig gedenkteeken ter zijner eer deed verrijzen. Hij schreef: „Proef eener electrische natuurkunde, gevolgd naar het Fransch van den abt Jacquet (1783)”, — „Verzameling van hydrographische en topographische waarnemingen in Nederland (1813, ook in het Fransch vertaald)”, — reeds vermeld „Précis historique" met de „Choro-topographische kaart der noordelijke provinciën”, — „Instructie bij het doen van militaire verkenningen (1815)”, — „Proeve van een ontwerp tot sluiting van de rivier de Nederrhijn en Lek, en het storten van derzelver water op den IJssel (1822)”, — „Proeve van een ontwerp tot scheiding der rivier de Waal en de Boven-Maas, en het doen afloopen dezer laatste over hare oude bedding op het Bergsche veld (1823)”, — „Voorschriften wegens het plaatsen van bliksem-afleiders aan ’s Rijks gebouwen (1823)”, — „Geschiedkundige beschouwing van den oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799 (1825)”, — „De luitenant-generaal Baron Krayenhoff voor het Hoog Militair Geregtshof beschreven en vrijgesproken”, — en „Extract van het verhaal van den Inspecteur-Generaal der fortificatiën betreffende de dienst van het korps ingenieurs gedurende het tijdvak van 1814 tot 1827. — Zijn zoon Johan, gepensioneerd in 1859 als generaal-majoor der genie, schreef eene: „Verhandeling over de eerste versterkingsmanier van Coehoorn (1823)”, — en zijn zoon Cornelis Johannes, die in 1808 als eerste luitenant der genie in dien rang overging bij de hussaren, verliet vervolgens de dienst.

< >