Koopman (Jan Coenraad), een verdienstelijk Nederlansch zee-officier, geboren te Amsterdam den 21sten Maart 1790, trad op 13jarigen leeftijd in dienst bij de Bataafsche marine aan boord van den schooner „De Knorhaan”, woonde onderscheidene gevechten bij tegen de Engelschen en was in 1805 tegenwoordig bij het bombardement van Boulogne. In 1808 bevorderd tot luitenant-ter-zee, ontving hij het bevel over eene kanonneerboot en deed geruimen tijd dienst in de Friesche wateren, voorts in 1812 bij het bouwen der verdedigingswerken aan de Helder, verkreeg in 1813 eervol ontslag uit Fransche dienst, toefde daarna met eene kanonneerboot voor Amsterdam en zag zich in 1817 benoemd tot luitenant 1ste klasse. Daarna was hij als eerste officier werkzaam in Oost- en West-Indië, nam in 1821 deel aan de expeditie naar Palembang en werd bij het veroveren der batterijen ligt gewond. Generaal de Kock zond hem ter aankondiging der zegepraal naar den gouverneur en deze vaardigde hem met die tijding af naar Nederland, waar hij met de Militaire Willemsorde werd versierd.
Tevens bevorderd tot kapitein-luitenant, werd hij geplaatst als eerste officier op het linieschip „Holland”, waarmede hij geruimen tijd kruiste in de wateren der Middellandsche Zee. In 1828 werd hij kommandant der korvet „De komeet” en nam daarmede deel aan de belangrijke expeditiën in de Indische Zee, bragt in 1830 de tijding over der gevangenneming van Dipo Negoro en voerde gedurende den Belgischen opstand bevel over eene der liniën van defensie op de Schelde. Van zijne verrigtingen aldaar heeft hij verslag gegeven in zijn werk: „Zijner Majesteits Zeemagt vóór Antwerpen 1830— 1832 (1853)”. Na de overgave der Citadél van Antwerpen werd ook hij als krijgsgevangene door de Franschen naar St. Omer gebragt. Koning Willem I benoemde hem inmiddels tot kommandeur der Militaire Willemsorde, en bij zijn terugkeer in het Vaderland ontving Koopman een gouden eeredegen en eene gouden medaille.
Nadat hij voorts een jaar bevel gevoerd had over de scheepsmagt in de monden van de Maas, bragt hij den gouverneur-generaal de Eerens met het fregat „Diana” naar Java en werd er in 1835 benoemd tot kommandant der Nederlandsche Zeemagt in Oost-Indië. In 1839 werd hij kommandant van het Koninklijk Instituut voor de Marine te Medenblik en nam die betrekking 8 jaren waar. Inmiddels werd hij in 1841 schout-bij-nacht titulair en in 1842 schout-bij-nacht effectief, in 1844 kommandeur der orde van de Eikenkroon en in 1847 kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. In 1848 zag hij zich benoemd tot vice-admiraal en lid van het Hoog Militair geregtshof en in 1849 tot ridder-grootkruis der orde van de Eikenkroon, en overleed den 2den April 1855. Hij wordt geroemd als een uitstekend zee-officier en was om zijn vast karakter bij velen bemind.