Kassier (Een) is, volgens ons Wetboek van Koophandel, een persoon, aan wien tegen belooning of provisie gelden ter bewaring en ter uitbetaling worden toevertrouwd. De groothandelaar vooral gebruikt zijne diensten, om zich het gemak te verschaffen, dat op zijn kantoor de drukte van ontvangsten en betalingen wordt voorkomen. Gewoonlijk houden onze kassiers zich ook bezig met den in- en verkoop van effecten, het incasséren van pretentiën, wissels enz. De munthandel en het opnemen en uitleenen van kapitalen behoort tot het bankiersvak.
De kassiers zijn kooplieden in den zin der wet, maar zij worden niet, als makelaars bij ons, aangesteld en beëedigd. Met uitbetalingen voor een derde behoeft hij niet verder voorttegaan, dan het bedrag bij hem van dien derde in handen strekt; daarom kan hij niet failliet gaan, en ligt dus teregt onder vermoeden, dat hij, zoo hij toch in staat van faillissement komt, daarin door eigen schuld geraakt is. Bewijs ter ontzenuwing van dat vermoeden staat hem evenwel vrij, en kan strekken, om hem van de werking der nadeelige gevolgen, aan dat vermoeden verbonden, te ontheffen.