Königsmark (Maria Aurora, gravin), de maitresse van Augustus II, koning van Polen en keurvorst van Saksen, werd vermoedelijk te Stade geboren omstreeks het jaar 1666. Haar vader, Conrad Christoph Königsmark, was de oudste zoon van den Zweedschen veldmaarschalk Johann Christoph Königsmark (geboren 25 Februarij 1600, + 20 Februarij 1663) en sneuvelde als generaal in Nederlandsche dienst in 1673 bij de belegering van Bonn,— en hare moeder, eene uitmuntende vrouw, was de dochter van den beroemden Zweedschen veldmaarschalk Wrangel. Reeds vroeg onderscheidde zich Aurora door schoonheid en gaven des geestes, tot wier ontwikkeling zij eene zorgvuldige opvoeding ontving. Achtervolgens toefde zij te Stockholm, Hamburg, Hannover, Brunswijk enz. en leerde er de wereld en het hofleven kennen.
De tijding van het plotseling verdwijnen van haren broeder, generaal in Saksische dienst, bragt haar tot het besluit om zich ijlings naar Dresden te begeven en er den bijstand in te roepen van den keurvorst Frederik Augustus. Weldra was zij zijne maîtres en werd in 1696 moeder van den beroemden maarschalk Maurits, graaf van Saksen. Tegelijkertijd nam hare betrekking tot den Keurvorst een einde, hoewel hij hare vriendschap behield. Wegens hare schoonheid, schranderheid, geestigheid en algemeene kennis werd zij door geheel Europa bewonderd, en Voltaire noemde haar de vermaardste vrouw van twee eeuwen. Hoewel volgens haar verlangen benoemd tot abdis van het vorstelijk stift te Quedlinburg, kon haar werkzame geest zich niet voegen in de rust der afzondering. Gaarne wisselde zij gedurig van verblijfplaats en toefde bij verzet te Dresden, Leipzig, Breslau, Hamburg enz.
In 1702 volbragt zij, op last van Augustus II, een hoogst merkwaardigen togt naar Koerland, naar het hoofdkwartier van Karel XII, om dezen tot het sluiten van vrede te bewegen. Zij werd echter niet toegelaten bij dien Vorst. Na vele wederwaardigheden te hebben verduurd overleed zij na een langdurig lijden en in behoeftige omstandigheden den 16den Februarij 1728 te Quedlinburg met de hoop, dat haar zoon, reeds tot hertog van Koerland gekozen, eene plaats zou bekleeden onder de regenten van Europa. Hare levensgeschiedenis werd door Palmblad verwerkt tot een roman in 6 deelen (1846—1851). — Haar broeder Philip Christoph von Königsmark, geboren omstreeks het jaar 1660, kwam als kolonel in Zweedsche dienst te Hannover en poogde er, naar men zegt, een minnehandel aan te knoopen met de erfprinses Sophia Dorothea, de gemalin van den vorst, die later als George I koning van Groot-Brittanje werd. Het is onbekend in hoever hij slaagde, doch op de beschuldiging, dat hij haar wilde schaken, deed keurvorst Ernst August hem op den avond, daarvoor vastgesteld, in de voorkamer der Prinses vermoorden. Laatstgenoemde bleef levenslang gevangen op het kasteel te Ahlden.