Ketters, afkomstig van het Grieksche woord voor rein, omdat zij, die zich van een bestaand kerkgenootschap afscheidden, zich rein wilden houden van de verkeerdheden, die de leden van dat kerkgenootschap aankleefden, is in het algemeen de naam van dezulken, die de leerstukken of een enkel leerstuk verwerpen der regtzinnige kerk De naam ketters wordt derhalve in een afkeurenden zin gebezigd door hen, die aan de vastgestelde geloofswaarheden getrouw blijven. Nadat Constantijn de Groote de Kerk gewapend had met wereldlijke magt, was zij in staat om elke afwijking van de geloofswaarheden — alle ketterij — gestreng te straffen. Later heeft inzonderheid de Westersche Kerk door het invoeren der Inquisitie (zie aldaar) de vervolging der ketters tot het uiterste gedreven. In het oog der Dordtsche Vaders waren alle Remonstranten ketters, en deze hebben dan ook van de onverdraagzaamheid der regtzinnigen genoeg te lijden gehad, — en in het oog der R. Katholieken zijn ook thans nog alle Protestanten ketters, terwijl de volgeling van Mohammed alle Christenen als zoodanig beschouwt.
Onder den naam van Katharen bestond in de middeneeuwen eene talrijke secte. Zij had hare aanhangers in het Oosten en in geheel Europa, vooral in Frankrijk en Vlaanderen en genoot de bescherming van vorsten en aanzienlijken, zoodat de Heilige Bernhard in het midden der 12de eeuw vruchteloos door het land reisde om hen te bekeeren. Zelfs hield zij omsteeks dien tijd te S. Felix de Caraman bij Toulouse eene groote sjmode, door Nicetas, bisschop van Constantinopelen onderscheidene Italiaansche bisschoppen bijgewoond, en in den aanvang der 13de eeuw telde zij bijna alle vorsten en baronnen van het zuiden onder hare aanhangers. Weldra echter aan bloedige vervolgingen van de zijde der Pausen blootgesteld, verminderde het aantal der Katharen. Hun laatste toevlugtsoord, het kasteel Montségur, werd in 1244 stormenderhand veroverd. Niettemin bleven zij in de Waldenzen, Albigenzen enz. voortbestaan.
De Katharen waren Christenen, die eene dualistische leer huldigden. Zij erkenden namelijk het bestaan van eene goede en van eene booze oppermagt. Zij streefden naar reinheid van zeden en waren van meening, dat de zaligheid niet anders te verkrijgen was dan door opneming in hunne secte, — voorts dat de zielen van hen, die niet tot de Katharen behoorden, bij den dood in andere ligchamen overgingen. Bij hen was niet de waterdoop, maar de geestdoop (door oplegging der handen) in gebruik. De R. Katholieken noemden hen haeretici (ketters).