Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Keith

betekenis & definitie

Keith. Onder dezen naam vermelden wij:

George Keith, een gunsteling van Frederik de Groote. Hij werd geboren in 1685 te Kincardine in Schotland en droeg den titel van lord-marischal, daar de maarschalkswaardigheid van Schotland erfelijk was in zijn geslacht. Reeds op jeugdigen leeftijd wijdde hij zich aan de krijgsdienst en was in 1712 onder Marlborough brigadier. Na den dood van koningin Anna trad hij op als voorstander van den Pretendent, dien hij bij zijne landing in Schotland (1716) op zijn kasteel Fetteresso gastvrij ontving. Na het mislukken dier onderneming echter werd hij als een Jacobiet door het Parlement vogelvrij verklaard en ter dood veroordeeld. In 1719 begaf hij zich naar zijn broeder James te Madrid, om deel te nemen aan eene expeditie naar Schotland, doch een storm verstrooide de Spaansche schepen, en Keith bereikte het land met slechts 300 man.

Hier werd hij door de Koninklijke troepen aangevallen en verslagen, zoodat hij gedurende een halfjaar in het gebergte moest omdolen, totdat hij gelegenheid vond om naar den vasten wal te ontsnappen. Hierna toefde hij geruimen tijd bij den Pretendent te Rome, voerde met hem velerlei onderhandelingen, doch vernietigde alle geschriften, die daarmede in verband stonden. Nadat hij voorts naar Spanje was teruggekeerd, ontving hij het berigt, dat zijn broeder, generaal in Russische dienst, gevaarlijke wonden had ontvangen, zoodat hij zich derwaarts begaf en hem vergezelde naar Parijs. Vervolgens ging hij wederom naar Spanje, toen naar Venetië en in 1747 naar zijn broeder te Berlijn. Frederik de Groote benoemde hem in 1751 tot gezant te Parijs, in 1754 tot gouverneur van Neufchatel, en wist bij de Engelsche regéring te bewerken, dat Keith in zijne goederen en waardigheden werd hersteld. Na een kort vertoef in Schotland keerde deze in 1765 terug naar zijn Koninklijken vriend, en overleed op een landgoed bij Potsdam den 25sten Mei 1778.

Jacob Keith, een Pruissisch veldmaarschalk en broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 11den junij 1696 op het kasteel Fetteresso in het Schotsche graafschap Kincardine, was voor de studie der regten bestemd, doch wilde uit neiging tot den krijgsmansstand gedurende de Jakobietische onlusten (1715) dienst nemen in het Koninklijk leger. Toen hij, hoewel tot de Protestanten behoorende, als Tory afgewezen werd, schaarde hij zich aan de zijde van den Pretendent, werd bij Sherifmuir gewond en vlugtte toen, in den ban gedaan en vervallen verklaard van zijne bezittingen, naar Frankrijk. Hier legde hij onder de leiding van Maupertuis zich toe op de wiskunde en werd lid der Académie. Getrouw aan de zaak van den Pretendent, ging hij in 1717 naar Spanje, om er de expeditie naar Schotland te bevorderen, en kreeg door tusschenkomst van den hertog van Leyria eene aanstelling als kolonel bij een Iersch regiment. De geheele onderneming mislukte, en Keith moest zich in de Schotsche Hooglanden schuil houden, totdat hij het vasteland bereikt had. Hij toefde achtervolgens in Holland, Frankrijk en Italië en kwam in 1720 weder te Madrid, waar men zijne plaatsing afhankelijk stelde van eene verandering van geloofsbelijdenis. Hiervan echter wilde Keith niets weten, en vergezelde den hertog van Leyria, tot gezant te Petersburg benoemd, naar Rusland.

Reeds had Peter de Groote hem aan zijne dienst willen verbinden; thans, onder keizerin Anna, werd hij generaal-majoor en in 1734 luitenant-generaal. In 1738 was hij aanvoerder van het Russische hulpkorps tegen Frankrijk en hij onderscheidde zich vooral in den oorlog tegen de Turken (1736 en 1737). Bij de bestorming van Oczakow was hij de eerste, die de bres beklom, maar werd zwaar gewond. Na zijne herstelling voerde hij bevel in den oorlog tegen Zweden, besliste in 1741 de zegepraal bij Wilmanstrand en verjoeg de Zweden van de Alands-eilanden. Na den Vrede van Abo (1743) ging hij als buitengewoon gezant naar Stockholm en werd bij zijn terugkeer veldmaarschalk. Intusschen zag hij zich als vreemdeling meermalen gekrenkt en vroeg om die reden zijn ontslag, dat hij eindelijk met veel moeite ontving onder de voorwaarde, dat hij nimmer tegen Rusland zou strijden. Nu begaf Keith zich naar Berlijn, waar Frederik II hem met blijdschap ontving, hem in 1747 tot veldmaarschalk, in 1749 tot gouverneur van Berlijn benoemde en vriendschappelijk met hem verkeerde. Bij den aanvang van den Zevenjarigen Oorlog voerde Keith het leger naar Saksen, waar Frederik II het bevel op zich nam.

Gedurende den slag van Praag (1757) bevond hij zich met zijn korps op den linker oever van de Moldau, voerde bevel over de blokkade, toen de Koning oprukte tegen Daun, en vereenigde zich weder met hem na de nederlaag bij Kolin op den aftogt naar Saksen. Later vergezelde hij den Koning naar Thüringen tegen Soubise en het Rijksleger, bleef met 6000 man aan de Saale achter, toen Frederik het bedreigde Berlijn ter hulp snelde, en moest naar Leipzig terugtrekken, alwaar hij stand hield. De Koning keerde echter spoedig terug en Keith volgde hem naar den slag bij Roszbach. Voorts dekte hij den marsch naar Silézië met een gedetacheerd korps door een inval in Bohemen. In den veldtogt van 1758 belegerde hij Olmütz en bestuurde den meesterlijken aftogt der belegeraars. Toen Frederik in October bij Hochkirch tegenover Daun eene onveilige legerplaats betrok, werd hij te vergeefs gewaarschuwd door Keith, die in den strijd op den 14den October sneuvelde. Zijn broeder deed ter zijner eer een gedenkteeken verrijzen in de kerk te Hochkirch en de Koning plaatste zijn standbeeld met die van andere helden op het Willemsplein te Berlijn.

Georg Elphinstone, viscount Keith, een Britsch zeeman. Hij werd geboren te Elphinstone den 12den Januarij 1746, wijdde zich in 1762 aan de zeedienst onder kapitein Jervis, later lord Saint-Vincent, en zag zich achtervolgens bevorderd tot luitenant, kommandant en kapitein (1775). Inmiddels vertegenwoordigde hij in het Parlement het Schotsche graafschap Dumbarton. In den Amerikaanschen Oorlog vernielde hij van 1780 tot 1783 onderscheidene Fransche schepen en nam in 1793 als bevelhebber van een linieschip deel aan de verovering van Toulon. Nadat hij in 1794 schout-bij-nacht geworden was, veroverde hij het volgende jaar het Kaapland, zeilde toen naar Indië en maakte zich meester van Ceylon. In 1798 tot baron Keith van Stonehaven-Marishall benoemd, nam hij in de baai van Saldanha een Nederlandsch eskader van 4 linieschepen, 3 fregatten en 3 korvetten.

Daarna werd hij opperbevelhebber der vloot in de Middellandsche Zee, kommandeerde in 1800 de blokkade van Genua, en dekte in 1801 de landing van generaal Abercromby in Egypte. Daar weigerde hij het verdrag van El-Arisch goed te keuren, door zijn onderbevelhebber Smith met de Franschen gesloten. Na den vrede ging hij in 1802 naar Engeland en voerde in 1803 bevel over een gedeelte der Kanaalvloot. Hij bespiedde er de voorbereidselen, die te Boulogne tot eene landing in Engeland gemaakt werden, klom in 1805 op tot den rang van admiraal der Witte Vlag en ontving in 1814 den titel van viscount. Hij bestuurde voorts de inscheping van Napoleon I naar St. Helena, en overleed den 10den Maart 1823. — Zijne oudste dochter Margaret, barones Keith en Nairne, geboren den 12den Junij 1788, trad in het huwelijk met graaf Flahault en overleed in November 1867.

< >