Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

George

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij: Eén Heilige, namelijk.

De ridder Sint-George, volgen de legende een prins uit Cappadocië, die omstreeks het midden van de 8ste eeuw leefde en ten tijde der geloofsvervolgingen onder Diocletianus een marteldood stierf. Zijn merkwaardigst heldenfeit was het dooden van den draak, die Aja, de dochter des Konings, wilde verslinden. Deze legende is afkomstig uit het Oosten en werd door de Kruisvaarders overgebragt naar het Westen, waar men weldra den ridder Sint-George (Sint-Joris) met den draak op eene banier plaatste, terwijl men dat overwonnen monster als een zinnebeeld der Turken beschouwde. De wonderen, aan deze banier toegeschreven, waren oorzaak, dat men den ridder met den draak zelfs opnam in het midden van het Russische wapen. Ook Engeland en Genua kozen dien ridder tot hun beschermheilige, en in de 11de eeuw vereenigde zich de Frankische ridderschap tot een Verbond van St. George, dat zich de bestrijding van het Heidendom ten doel stelde. In de 15de eeuw ontstond er een hevige twist tusschen de Zwabische en Frankische ridderschap wegens het voorregt, de banier van den heiligen George te mogen voeren, waarop de beslissing volgde, dat elk van hen om den anderen dag daartoe het regt zou hebben.

De kerkelijke gedenkdag van den heiligen George valt op den 13den April. Eene ridderorde van Sint-George werd gesticht in 1468 door Keizer Frederik III ter eere van God, van de heilige Maagd, van het R. Katholieke geloof en van het Huis van Oostenrijk, en bevestigd door paus Paulus II; haar zetel was te Mühstadt in Carinthië. De ridders verbonden zich bij hunne opneming in de orde tot gehoorzaamheid, tot kuischheid en tot verdediging van de grenzen des rijks, en bezaten voor ’t overige de voorregten der Duitsche Orde. Het ordekleed was een lang, wit gewaad met een rood kruis. Onder Keizer Maximiliaan II kwam de orde zeer in verval, zoodat zij weldra ontbonden werd.

Het voornaamste klooster geraakte in 1598 in het bezit der Jezuïeten en hare goederen vervielen aan de kroon. Die orde bestaat trouwens nog heden ten dage in Beijeren, waar zij ten tijde der Kruistogten door de hertogen Otto III en Eckhard werd ingesteld. Na korten tijd kwam zij echter in vergetelheid, waarna keizer Maximiliaan I haar herstelde. De ridders droegen kroonen op de helmen en dien ten gevolge den naam van milites coronati (gekroonde strijders).

Gedurende de stormen, die Duitschland in de 16de en 17de eeuw teisterden, verviel de orde op nieuw, totdat eindelijk de keurvorst Karel Albert (later Keizer Karel VII) haar nogmaals herstelde (24 April 1729) en haar den titel schonk van „Beschermer van de onbevlekte ontvangenis der heilige Maagd.” Paus Benedictus XIII bevestigde de orde en schonk haar talrijke voorregten. Toen de Beijersche lijn uitstierf, werd zij als eene Pfalz-Beijersche orde door keurvorst Karel Theodoor bevestigd (1778). Slechts zij, die 16 adellijke voorvaderen kunnen aanwijzen, mogen in de orde worden opgenomen. Het ordegewaad is prachtig, en het kruis der orde, dat van voren hemelsblaauw en van achteren rood is, stelt de maagd Maria voor, op eene maan geplaatst en door wolken omgeven. In de hoeken van het kruis vindt men de letters V. I. B. I. (Virgini inmaculatae Bavaria immaculata), en op de achterzijde ziet men den ridder, die den draak overweldigt, en de letters J. U. P. F. (Justus ut palma florebit). Deze orde is in Beijeren de tweede in rang. In Rusland stichtte Keizerin Catharina eene orde van den heiligen George op den 7den December (26 November) 1769, — en ook in Hannover is er den 1sten Januarij 1839 eene opgerigt door Koning Ernst August.

Koningen van Groot-Brittanje enz., namelijk:

George I, eigenlijk George Lodewijk, tevens Keurvorst van Hannover. Hij werd geboren te Hannover den 28sten Mei 1660, en was de zoon van Ernst August, hertog van BrunswijkLuneburg, later Keurvorst van Hannover, en van de geestige Sophia, eene kleindochter van Koning Jacobus I van Engeland. Hij huwde in 1682 met Sophia Dorothéa, de dochter van den laatsten hertog van Celle, waardoor hij in 1705 erfgenaam werd der landen van Luneburg en Celle. Intusschen was dit huwelijk, waaruit George II en Sophia, de moeder van Frederik de Groote geboren werden, zeer ongelukkig. De Prins leidde namelijk een loszinnig leven, en ook zijne gemalin maakte zich schuldig aan verkeerdheden, die in 1694 aanleiding gaven tot hare levenslange gevangenisstraf.

In 1698 werd George als keurvorst de opvolger van zijn vader. Door de Protestantsche acte van successie van 1701 was de troonopvolging in Engeland en Ierland na den dood van Koningin Anna aan de Keurvorstin, als kleindochter van Jacobus I, toegekend. Zij overleed echter den 8sten Junij 1714, en toen weinige maanden later Koningin Anna kwam te sterven, werd de Keurvorst, oudste zoon van Sophia, als koning van Groot-Brittanje en Ierland uitgeroepen, hoewel hij den Engelschen bodem nog nooit betreden had. Den 11den September daaraanvolgende reisde hij van Herrenhausen derwaarts, stapte er den 29sten aan wal, hield den 1sten October zijn intogt in Londen, en werd er op den laatsten van die maand gekroond. Na zijne komst ontsloeg hij het Tory-ministerie Oxford en bragt met Stanhope en Walpole een Whig-ministerie aan het bewind.

Voorts ontbond hij het Parlement, hetwelk meerendeels uit Tories bestond, en opende den 28sten Maart 1715 eene nieuwe zitting, waarin de Whigs de meerderheid hadden. In December van dat jaar verscheen de Pretendent in Schotland, waar graaf Marr een leger bijeengebragt had, en liet zich tot koning der 3 rijken uitroepen, maar George dempte den opstand met ongemeene gestrengheid. Om eene door hem gewenschte vertegenwoordiging te behouden, zorgde hij in 1716, dat de duur van het Parlement van 3 jaar tot 7 verlengd werd en tevens bevestigde hij het koninklijk gezag door een staand leger. Wegens eene reis naar Hannover deed hij in 1716 uit de Acte van Successie de lastige bepaling verwijderen, dat de Koning niet zonder toestemming van het Parlement het rijk verlaten mogt. Daarna beijverde hij zich, om zijn troon te beveiligen tegen de aanslagen der Jacobieten.

Hij sloot in 1717 met Frankrijk en Holland eene Triple-alliantie welke door toetreding van den Keizer in een viervoudig verbond herschapen werd. De listige toeleg van den Spaanschen minister Alberoni werd oorzaak, dat hij in 1718 deel nam aan den oorlog, die tusschen Spanje en Oostenrijk wegens Sardinië was uitgebarsten, en het gevolg hiervan was de vernietiging der Spaansche en de uitbreiding der Engelsche zeemagt. George verwierf door zijne binnen- en buitenlandsche politiek weldra zoo grooten invloed, dat hij zijn voordeel kon doen met den Noordschen koophandel en het vorstendom Bremen en Verden tegen eene schadeloosstelling van 6 ton gouds met Hannover vereenigde. Tevens deed hij zijn best om de Britsche staatsschuld uit te delgen. Hij verminderde eerst de rente van 8% op 5% en sloot daarna eene overeenkomst met sir John Blunt, directeur der Zuidzee-Compagnie — eene dergelijke vereeniging als die van Law in Frankrijk, zoodat zij ook op dergelijke wijze te niet ging. Toen in 1722 de Regent van Frankrijk hem kennis gaf van eene Jacobietische zamenzwering, maakte hij van die gelegenheid gebruik, om de adellijke Tories door gevangenisstraf en verbeurdverklaring van goederen te vernederen, terwijl de advocaat Layer het doodvonnis onderging (1723).

Ten gevolge van een geheim verbond, in 1725 te Weenen tusschen Oostenrijk en Spanje gesloten, waarbij aan laatstgenoemde de teruggave van Gibraltar en Minorca was toegezegd, bragt George den 3den September 1725 te Herrenhausen het Hannoveraansche verbond met Pruissen en Frankrijk tot stand, waarbij ook andere Duitsche vorsten zich voegden. Bijna geheel Europa koos de zijde van de ééne of de andere partij, en George nam krachtige maatregelen, om Gibraltar, hetwelk reeds door de Spanjaarden was ingesloten, te ontzetten. Cardinaal Fleury bragt echter in 1727 te Parijs de préliminaires van een Vrede tot stand, doch George overleed kort daarna op eene reis in zijne Duitsche Staten te Osnabrück den 22sten Junij 1727. Schoon hij de Engelsche taal niet eens verstond, had hij door zijn onthoudend karakter de achting van vele Engelschen gewonnen. Zijne maitressen en zijne talrijke togten naar Hannover gaven er echter groote ergernis.

George II, eigenlijk George August, den zoon en opvolger van den voorgaande. Deze, geboren als erfprins van Hannover den 30sten October 1683, werd in 1706 als hertog van Cambridge onder de Engelsche pairs opgenomen en verkreeg sedert de verheffing zijns vaders tot den Britschen troon den titel van prins van Wallis. De hardvochtige behandeling, die hij van zijn vader verduren moest, bezorgde hem de toegenegenheid van het Britsche volk. Hij onderscheidde zich niet zoo zeer door staatkundige bekwaamheid als door goede gezindheden en door vastheid van karakter en zag zich gesteund door een verstandig en getrouw ministerie. Reeds in den oorlog tegen Frankrijk onder Marlborough had hij blijken gegeven van dapperheid. Niettemin zocht hij gedurende de eerste 12 jaar van zijn bestuur den vrede te bewaren, en dit werkte zeer gunstig op de ontwikkeling der natie.

In 1739 zag hij zich echter genoodzaakt, om door het uitzenden eener aanzienlijke vloot de handelsvrijheid in de Amerikaansche wateren tegen Spanje te handhaven. Na de verovering van Portobello en den schitterenden zeetogt van Anson volgde de Oostenrijksche Suecessie-oorlog. In 1741 verbond hij zich ten behoeve van Keizerin Maria Theresia om de Pragmatieke Sanctie te handhaven, bewoog het Parlement, om hiervoor belangrijke sommen toe te staan en greep toen zelf naar de wapens. De overwinning, welke hij den 27sten Junij 1743 bij Dettingen op de Franschen behaalde, redde welligt de Keizerin van den ondergang. Gedurende den opstand der Jacobieten en de landing van den pretendent Karel Eduard in Schotland (1745) betoonde hij eene groote mate van standvastigheid. Na den Vrede van Aken (1748) poogde hij den ongunstigen toestand der geldmiddelen te verbeteren, doch de twist met Frankrijk over de Amerikaansche bezittingen wikkelde hem weldra in nieuwe vijandelijkheden, waarna hij ook het besluit nam, om aan Frederik II bijstand te bieden in den Zevenjarigen Oorlog.

Hij overleed echter vóór het einde van dezen te Kensington op den 25sten October 1760. Evenals zijn vader, koesterde ook hij eene ongemeene toegenegenheid jegens Hannover. Zonder de wetenschap op hoogen prijs te stellen bevorderde hij haar door de stichting der universiteit te Göttingen (1734). Onder zijn bestuur kwam ook het Britsch Muséum tot stand. Hij was gehuwd met Caroline, eene dochter van den markgraaf' Johann Friedrich von Anspach; zij schonk hem 8 kinderen en overleed den 1sten December 1737.

George III, eigenlijk George Wilhelm Friedrich, geboren den 4den Julij 1738 en een kleinzoon van den voorgaande. Hij was tot 1815 keurvorst, later koning van Hannover, en van 1760 tot 1820 koning van Groot-Brittanje en Ierland. Zijne ouders waren Frederik Lodewijk, prins van Wallis, en prinses Augusta, eene dochter van hertog Frederik II van Saksen-Gotha. Op 13-jarigen leeftijd verloor hij zijn vader en onder voogdijschap zijner moeder werd hij opgevoed door lord Bute, die geene rekening hield met zijn niet zeer gelukkigen aanleg en evenmin met zijne toekomstige waardigheid. De afzondering, waarin hij zijne jeugd doorbragt, gaf aanleiding tot eene verregaande stijfzinnigheid, die een nadeeligen invloed oefende op zijn regéringsbeleid. Hij beklom intusschen in 1760 den troon met eene proclamatie, waarin hij zich een geboren Engelschman noemde, en dit werkte gunstig op het volk. Het Parlement stond 80000 pond sterling toe voor zijn inkomen (civiele lijst) en 12 millioen pond sterling tot voortzetting van den Zevenjarigen Oorlog.

Weldra echter werd Pitt door Bute vervangen, en den 10den Februarij 1763 de Vrede van Parijs tegen den zin des volks gesloten. Zoowel dit feit als de omstandigheid, dat de Koning onder de leiding van zijn leermeester eene groote neiging tot absolutismus verried, zoodat Engelands vrijzinnige instellingen gevaar liepen, maakte beiden zeer impopulair. Er verschenen talrijke tegen hen gerigte vlugschriften, waarin men eene hervorming eischte van het Parlement; daaronder waren die van Wilkes en de brieven van Junias de merkwaardigsten. Het onwettig inhechtenisnemen van eerstgenoemde veroorzaakte een oproer, waarbij eene kar, waarop de teregtstelling van Karel I geschilderd was, tot onder het venster van den Koning geschoven werd. De fiscale maatregelen van het ministerie en de blinde hardnekkigheid van den Koning veroorzaakten daarna den oorlog met de Amerikaansche Koloniën, welke door den voor Engeland zoo nadeeligen vrede van 1783 en door de onafhankelijkheidsverklaring der Noord-Amerikaansche Staten gevolgd werd. Het misnoegen des volks openbaarde zich daarbij niet alleen in het Parlement door eene hevige oppositie, door Burke geleid, maar ook in 1780 door een opstand, waarvan lord Gordon de aanstoker was en waarbij het leven des Konings meermalen bedreigd werd.

Sedert December 1783 bezat George in den jeugdigen Pitt een omzigtigen vertegenwoordiger van zijne staatkunde, hoewel Bute en de Koningin steeds een belangrijken invloed hadden op zijne besluiten. Intusschen hadden zich in 1765 reeds sporen van verstandsverbijstering bij den Koning geopenbaard, en in 1788 kwamen aanvallen daarvan op verontrustende wijze terug. De oppositie wilde den Prins van Wallis, als troonopvolger, tot regent aangesteld zien, — vooral omdat deze in de staatkunde eene andere rigting volgde als zijn vader. Pitt echter, die met de Koningin de teugels van het staatsbeleid in handen hield, poogde de kwestie van het regentschap op de lange baan te schuiven en legde aan het Parlement slechts eene acte voor, die wel is waar aangenomen werd, maar niet in werking kwam, daar de Koning herstelde (1789). De Fransche revolutie, die ook schokken veroorzaakte in het Britsche Rijk, vond in den Koning en zijne ministers onverzoenlijke tegenstanders.

Om de Democratische bewegingen binnen ’s lands tot rust te brengen, deed Pitt in 1793 de vreemdelingen-bill, benevens de treacherous-correspondence-bill aannemen, en in het volgende jaar kwam zelfs, behalve andere bepalingen, tot persoonlijke beveiliging des Konings de opheffing der Habeas-corpus-acte tot stand, waardoor de Britsche staatsregeling haar vrijzinnig karakter en de parlementaire oppositie hare kracht verloor. — Onder de absolutistische politiek van George, die elke hervorming ten gunste des volks hardnekkig afwees, had vooral het ongelukkige Ierland veel te lijden, zoodat het elk oogenblik bereid was, om zich in de armen van Frankrijk te werpen. Nadat het met hardvochtigheid bejegend was, werd het eindelijk in 1800 met Groot-Brittanje vereenigd.

De Koning was evenwel een te ijverig aanhanger van de Anglicaansche Kerk, om de door Pitt toegezegde emancipatie der R. Katholieken toe te staan. De wrevel der lagere volksklassen gaf aanleiding tot talrijke aanslagen op het leven des Konings, waarbij deze steeds eene verwonderlijke kalmte bewaarde. In 1786 bragt eene krankzinnige vrouw, Margaretha Nicholson, hem met een mes eene wonde toe bij het inklimmen in een rijtuig, — in 1795 begroette het volk hem op den weg naar het Parlement met eene hagelbui van steenen, en in 1800 schoot een zekere Hatfield in den schouwburg naar de Koninklijke loge. — Het huiselijk leven des Konings was voorbeeldig en onberispelijk, en in zijne vrije uren hield hij zich gaarne bezig met den landbouw. De aanvallen van krankzinnigheid keerden echter in 1804 terug en tegen het einde van 1810 verdween zijn verstand geheel en al, zoodat er geene hoop bleef op herstel. Dien ten gevolge werd de prins van Wallis den 29sten Januarij 1811 tot regent verklaard en de Koning onder de hoede gesteld van zijne gemalin en van den hertog van York in het paleis te Windsor, waar hij zijn treurig bestaan nog 9 jaar voortsleepte. In het laatst werd hij tevens blind en overleed den 29sten Januarij 1820.

Onder zijn bestuur heelt intusschen het Britsche rijk zich op eene verbazende wijze in alle opzigten ontwikkeld, — hetgeen niet zoozeer is toe te schrijven aan het beleid des Konings als aan den loop der gebeurtenissen en aan de groote staatslieden en krijgsoversten, die hunne talenten ter zijner beschikking stelden. Het verlies van Noord-Amerika werd door de verovering van Indië, van de Kaap de Goede Hoop, van de Ionische eilanden (later aan Griekenland afgestaan) enz. vergoed. Zijne gemalin, prinses Charlotta Sophia van Mecklenburg-Strelitz (✝ 1818), schonk hem 7 zonen en 6 dochters.

George IV, eigenlijk George August Frederik, den zoon en opvolger van den voorgaande. Hij werd geboren den 12den Augustus 1762, onderscheidde zich door een voortreffelijken aanleg en genoot eene uitmuntende opvoeding. Nadat hij in 1783 meerderjarig verklaard was, behoorde hij tot de vrienden der uitstekendste oppositie-mannen Burke, Sheridan en Fox, waardoor de schoonste verwachtingen bij het volk werden opgewekt. Intusschen was hij een slaaf van het spel, van den wijn en van de vrouwen, en trad in het geheim in het huwelijk met de schoone weduwe Fitz-Herbert, welke tot het R. Katholieke kerkgenootschap behoorde. Deze verbindtenis verontrustte de Koninklijke familie, mishaagde aan het volk, en bedreigde, wegens de godsdienst zijner gemalin, den Prins zelfs met uitsluiting van de troonopvolging. De schulden, welke hij in de eerste 3 jaar na zijne meerderjarigverklaring gemaakt had, bedroegen ongeveer ½ millioen pond sterling. Daar zijn vader hem niet wilde bij staan, bragt de alderman Newnham in 1787 de geldelijke verlegenheid van den Prins ter sprake in het Parlement, dat hem eene som toestond van 160000 pond sterling.

De Prins nam dit geld aan, om zich daarmede aanstonds weder over te geven aan de grootste uitspattingen, zoodat hij de achting des volks verloor, zooals vooral bleek in 1788, toen er gehandeld werd over het regentschap. Onder voorwaarde, dat men zijne schulden, ten bedrage van 642000 pond, betalen en zijn jaargeld verhoogen zou, gaf hij gehoor aan den wensch van velen, dat hij in het huwelijk zou treden met zijne nicht, prinses Carolina van Brunswijk (1795). Dat huwelijk viel echter zoo ongelukkig uit, dat het in 1796, na de geboorte van prinses Charlotte, tot eene vriendschappelijke scheiding moest komen, en de minachting, die de Prins zich hierdoor op den hals haalde, bedreigde hem met het verlies der koninklijke waardigheid. Terwijl zijn broeder hooge militaire betrekkingen bekleedde, bleef hij kolonel, en toen hij in 1805, terwijl er sprake was van eene landing van Napoleon, een hoogeren rang bij het leger verlangde, ontving hij van den Koning en van de ministers een afwijzend antwoord.

Niettemin werd hem in 1811 het regentschap toevertrouwd. Daar hij echter geene ministers nam naar den zin zijner vrienden, maar zijn vertrouwen schonk aan Tories, zooals Castlereagh en Liverpool, haalde hij zich het ongenoegen der Whigs op den hals. Dit werd nog erger, toen men in het Parlement handelde over het gedrag van zijne gemalin. Gedurende de stormachtige jaren 1813 en 1814 bleef hij in Engeland en hield zich vooral bezig met het stichten van groote gebouwen, die onmetelijke schatten verslonden. Voorts bij de bezoeken, welke vreemde vorsten na den Vrede van Parijs te Londen aflegden, spreidde hij eene verbazende weelde ten toon. Bij de staatkundige onderhandelingen, die nu volgden, gaf hij meer blijken van constitutionélen geest dan zijne ministers, en op het Congrès te Weenen eischte hij, als regent van Hannover, dat in alle Duitsche Staten eene grondwet zou worden vastgesteld, waarbij eene wettige volksvertegenwoordiging werd ingevoerd.

Ook legde hij eene merkwaardige verklaring af over het ontoereikende van de Duitsche Bondsacte. Hij weigerde den 6den October 1815, tegen den wensch van Gastlereagh, toe te treden tot de Heilige Alliantie, omdat hare bepalingen in strijd waren met de Britsche Constitutie. Terzelfder tijd aanvaardde hij de voogdij over de Prinsen en de landen van Brunswijk, en herstelde er, even als in Hannover, den leenregtelijken toestand. Een herhaalde crisis op het gebied der nijverheid, de staatkundige stijfzinnigheid der adellijke aristocraten en vooral het voortdurend bezwaar der hooge belastingen maakten het volk ontevreden over het Torybewind, en dit openbaarde zich in opstand en muiterij. Toen de Regent in 1817 zich naar het Parlement begaf, om de zitting te openen, werd hij in het St.

James-park door eene woedende volksmenigte aangevallen; hij ontsnapte echter aan het dreigend gevaar. Nadat hij in 1820 zijn vader was opgevolgd, liet hij zich den lilden Julij 1821 met groote pracht in de Westminster-kerk kroonen. Zijn eisch tegen zijne gemalin, aan wie hij de regten en den titel van Koningin van Groot-Brittanje wilde ontnemen, werd door het Parlement verworpen, en dit bragt hem in groote verlegenheid, waaruit hij echter door haar overlijden weldra werd gered. In het volgende jaar griefde hem de zelfmoord van zijn minister Castlereagh, waarna hij de leiding der Buitenlandsche Zaken aan Canning toevertrouwde.

Kort daarna werd ook Robinson en in 1823 ook Huskisson in het ministérie geroepen, hetwelk nu op het gebied van den handel belangrijke hervormingen tot stand bragt. Na den dood van Canning en de aftreding van Robinson plaatste hij Wellington aan het hoofd van het ministérie, en dit had de emancipatie der R. Katholieken en tevens eene aanmerkelijke reactie in de buitenlandsche politiek ten gevolge. Ook aan het koningrijk Hannover schonk hij den 15den Mei 1823 eene nieuwe grondwet. In hetzelfde jaar werd hertog Karel van Brunswijk meerderjarig verklaard, zoodat George zijn voogdijschap kon nederleggen. In de laatste jaren zijns levens leed hij aan jicht en aan verbeening van het hart, zoodat hij op het kasteel te Windsor in afzondering leefde. Hij overleed aldaar den 26sten Junij 1830. Daar zijne dochter en ook zijn broeder, de hertog van York, kinderloos overleden waren, werd hij opgevolgd door zijn broeder Willem.

Eén Koning van Hannover, namelijk:

George Friedrich Alexander Karl Ernst August, den eenigen zoon van Koning Ernst August en van eene zuster van Koningin Louize van Pruissen. Hij werd geboren den 27sten Mei 1819 te Berlijn, waar zich zijn vader, de hertog van Cumberland, in die dagen bevond. De opvoeding van den jeugdigen Prins, die reeds vroeg met oogziekte bezocht werd, was vooral toevertrouwd aan zijne schrandere moeder, welke de legitinistische gevoelens deelde van haren broeder, hertog Karel van Mecklenburg, en zich tevens bewoog in eene gestreng-Kerkelijke rigting. Toen Koning Willem IV van Engeland den 20sten Junij 1837 zonder nakomelingschap overleed, en de Hannoversche kroon aan zijn vader kwam, begaf zich de Prins den 8sten Julij van Berlijn naar Hannover. De hoop, dat zijne oogkwaal vatbaar zou wezen voor herstelling, bleek ijdel te wezen, ei eene operatie, in 1840 door Dieffenbach ondernomen, bragt geene baat.

Nadat hij onderligt genoten had in de wetenschappen in het algemeen, werd hij door den consistoriaairaad Bergman in de regtsgeleerdheid onderwezen, terwijl zijne moeder hem inwijdde in de staatkunde. Veel genot verschafte hem de muziek, waarin hij het zoover bragt, dat hij zelf muziekstukken vervaardigde. Toen zijne geschiktheid, om den troon te bekleeden, weder ter sprake kwam, ter gelegenheid dat hij prinses Maria van Saksen-Altenburg ten huwelijk vroeg, werd daarover den 3den Julij 1843 in dien zin beslist, dat men deze geschiktheid erkende onder voorwaarde, dat hij de staatsstukken onderteekende in tegenwoordigheid van 2 ministers en 2 getuigen. Daarna nam hij zitting in den Staatsraad en in de Eerste Kamer, en leidde bij afwezigheid des Konings de aangelegenheden des lands. Den 18den Februarij van dat jaar trad hij in het huwelijk met prinses Maria van Saksen-Altenburg.

Aan de grondwet, die in het woelige jaar 1848 in Hannover werd afgekondigd, schonk ook de Kroonprins zijne goedkeuring, doch deze verleende haar daarom nog geene duurzaamheid. Toen zijn vader den 18den November 1851 overleden was, beklom hij den troon en bezwoer de bestaande staatsregeling. Weldra echter belastte hij, onder den invloed der reactie, den vrijheer von Scheele met de zamenstelling van een Kabinet, hetwelk eene nog al middeleeuwsche kleur droeg. Toch durfde Scheele geene wijziging der grondwet wagen zonder overleg met de Kamers.

Daar het volk in oppositie kwam tegen die rigting, en de Koning eene mogelijke tusschenkomst van den Bondsdag als eene schennis beschouwde van zijne souvereiniteit, moesten de meest-reactionaire raden van het ministérie, von Borries en von der Decken, hunne portefeuilles nederleggen. Inmiddels liet zich de Koning tot andere gevoelens brengen, zoodat na de vorming van het ministérie Lütken (21 November 1853) de reactie eene snelle vaart nam. Tevens verkreeg de schrijver en Deensche staatsraad Zimmermann, als secretaris-generaal van het geheele ministérie, een grooten invloed. Nadat ’s Konings tegenzin tegen de tusschen komst van den Bondsdag uit den weg geruimd was en de Standen zich afkeerig betoond hadden van eene grondwets-herziening in den geest der Bondsbesluiten, besloot het ministérie von Borries op den 1sten Augustus 1855 tot de herstelling der staatsregeling van 1840. Eerst de beweging, die in 1862 plaats greep wegens de pogingen, om ook op Kerkelijk gebied de wet voor te schrijven, bragt den Koning tot het besluit, om von Borries te ontslaan en het Kabinet aan te vullen met mannen van meer vrijzinnige beginselen. Omtrent het Duitsch-Deensche vraagstuk helde de Koning over tot het gevoelen van lord Palmerston, doch hield daarbij rekening met de Pruissische politiek. Toen hem in 1865 de gesteldheid in Duitschland daartoe geschikt scheen, schonk de Koning weder zijn vertrouwen aan dergelijke personen als te voren, en hervormde het ministérie, aan welks hoofd hij Bacmeister plaatste.

Gedurende zijne regéring had zich bij den Koning eene verwonderlijke trotschheid op zijne souvereiniteit, op zijne eigene bekwaamheden en op zijne magt ontwikkeld, zoodat hij de zelfstandige gevoelens van anderen niet kon verdragen en dien ten gevolge gedurig zijne ministers ontsloeg. Het is daarom ook geenszins te verwonderen, dat lieden als de latere zelfmoordenaar dr. Wermuth, de geschiedschrijver Klopp met zijne R. Katholieke neigingen, een friseur, de drogist Lampe enz. grooten invloed bij hem verwierven, terwijl die der ministers allengs geheel wegzonk, en dat hij, hoewel blind, zelf de draden der regéringszaken in handen wilde hebben. Om zijn staatkundig gezag te verhoogen, werd hij den 14den Januarij 1857 grootmeester en beschermer van het genootschap der vrijmetselaren en wist in die betrekking door de aangenaamheid van zijn omgang de onverschilligen aan zijne zijde te brengen, terwijl hij een geweldigen afkeer had van alle oppositie. Daarenboven was hij steeds gereed, om als de hoogste bisschop des lands godgeleerde volzinnen te doen klinken, de orthodoxe Luthersche leer voor te staan, en daarbij ook aan de R. Katholieke Kerk regten te vergunnen, welke zij nergens elders bezat, — waartoe de Ultramontaansche staatsminister Windthorst niet weinig medewerkte.

De Kroonprins moest zelfs van een R. Katholieken hoogleeraar, van Maxen, onderwijs ontvangen in het staatsregt. Hoewel met den Koning van Pruissen vermaagschapt, legde hij steeds tegen dezen eene verregaande antipathie aan den dag, ja, hij zocht aan Pruissen zooveel mogelijk allerlei hindernissen in den weg te leggen en schimpte op de mannen, die met Pruissen aan het hoofd naar de eenheid van Duitschland streefden. De waarschuwingen, welke in de Standenvergadering tegen deze gevaarlijke rigting werden vernomen, hadden geenerlei kracht, — zelfs de bepaalde raad van zijn gunsteling Zimmermann niet, om zich in 1866, bij het dreigen van het gevaar, aan de zijde van Pruissen te scharen. De Koning was zoo volkomen overtuigd van zijne eigene magt, alsmede van die van Oostenrijk en Zuid-Duitschland, dat hij slechts dacht aan de wijze, waarop hij de vernedering van Pruissen tot zijn, eigen voordeel gebruiken zou. Hoewel hij niet in staat was, een enkelen stap zelfstandig te doen, plaatste hij zich aan het hoofd van zijn gebrekkig uitgerust leger, belette door zijn eigenmagtig ingrijpen in eene doelmatige leiding eene behoorlijke beweging der troepen en verzuimde het juiste oogenblik, om voor zich zelven en zijn Huis den troon te behouden, waartoe hem nog na het gevecht bij Langensalza de gelegenheid werd aangeboden. — Voor geen mensch is de val van de hoogte eener ver boven de waarheid opgeschroefde magt smartelijker dan voor dezen Vorst, die niet in staat is, om uit eigene oogen te zien en dus genoodzaakt is, zich over te geven in de handen van lieden, wier belang het medebrengt, do waarheid voor hem verborgen te houden.

Vandaar het nog lang voortduren der agitatie, welke aangestookt werd te Hietzing en Gmunden, waar de voormalige Koning met zijn gezin zijn verblijf houdt, — de agitatie tegen een voldongen feit, namelijk de inlijving van Hannover in den Pruissischen staat, — het bezoldigen van een Fransch-Duitsch legioen van Hannoversche uitgewekenen, het ondersteunen der Pruissen verguizende dagbladen, het gedurig aanporren der Hannoversche Welfenpartij door telegrammen en geschenken, en eindelijk zijne weigering, om met Pruissen eene geldelijke overeenkomst te sluiten, wegens het verlies van particulier eigendom. Het ontwerp van een verdrag, door Pruissen en Windthorst, als gevolmagtigde van George, den 28sten Februarij 1868 opgesteld, volgens hetwelk aan den voormaligen Koning de belangrijke som van 16 millioen thaler zou worden betaald, is terstond weder ter zijde geschoven, omdat er groot gevaar bestond, dat die gelden ten nadeele van Pruissen gebruikt zouden worden. Sedert dien tijd wordt die som bestuurd door eene commissie, welke te Hannover haren zetel heeft. Het is bekend, dat George bij voortduring in Oostenrijk, in de nabijheid van Weenen, zijn verblijf houdt; ook meldt men, dat zijne gemalin in November 1871 is overgegaan tot de R. Katholieke Kerk.

Eén Koning van Griekenland, te weten:

Georg I Christiaan Willem Ferdinand Adolf, prins van Denemarken, geboren den 24sten December 1845. Hij is de tweede zoon van Koning Christiaan IX van Denemarken en Koningin Louiza. De Prins droeg tot aan zijne troonsbeklimming den naam van Willem. Hij werd opgevoed te Kopenhagen en wijdde zich aan de zeedienst. Toen zijne oudere zuster Alexandra, door hare ouders en bloedverwanten vergezeld, naar Engeland vertrok, om er den 10den Maart 1863 in het huwelijk te treden met den Prins van Wallis, ging Willem met haar mede en vestigde de opmerkzaamheid op zich der Britsche staatslieden, die juist naar een kandidaat omzagen voor den Helleenschen troon. Frankrijk en Rusland vereenigden zich met die keus, en reeds den 23sten Maart verklaarde de Britsche gezant te Athene, dat de 3 beschermende Mogendheden prins Willem als koning van Griekenland zonden erkennen. Dien ten gevolge werd hij er den 20sten Maart 1863 door de Nationale Vergadering met algemeene stemmen tot die waardigheid gekozen onder den naam van George I.

Den 4den April vertrok een gezantschap, met den vrijheidsheld Canaris aan het hoofd, naar Kopenhagen en verscheen er 3 weken later, om den Prins uit te noodigen tot het in bezit nemen van den troon. Een beslissend antwoord hierop liet zich echter eenigen tijd wachten, daar het Deensche Hof eenige voorwaarden stelde, namelijk de vereeniging van de Ionische eilanden met Griekenland en vooral, dat aan den jeugdigen Koning, behalve de civiele lijst van een millioen drachmen, eene lijfrente van 12000 pond sterling zou worden toegekend. Een en ander werd ten laatste geregeld en het gezantschap den 6den Junij door Koning Frederik VII van Denemarken en prins Willem ten plegtigen gehoore ontvangen. Deze laatste nam de opdragt aan, en zijn vader gaf de toestemming in een open brief van den 10den Junij. Het gezantschap keerde daags daarna naar Griekenland terug, en de Nationale Vergadering aldaar verklaarde den nieuwen Koning den 27sten Junij meerderjarig.

Den 12den September onderteekende George eene acte, waarbij hij voor zich zelven en zijne afstammelingen afstand deed van den Deenschen troon ten behoeve van zijne jongere broeders. Vervolgens vertrok hij den 17d™ September uit Kopenhagen, vergezeld door zijn raadsman, graaf Sponneck. Nadat hij de Hoven der 3 Beschermende Mogendheden bezocht had, landde hij den 30sten October in de Piraeus en hield daarop zijn plegtigen intogt in Athene, waar hij daags daarna, ten overstaan van de Nationale Vergadering, den eed op de grondwet aflegde en de teugels van het rijksbestuur aanvaardde. De Koning heeft het Luthersche Kerkgenootschap niet verlaten, maar zijne wettige afstammelingen moeten, volgens de grondwet, belijders wezen van de Grieksche godsdienst (zie voorts onder Griekenland).

Eén Herlog van Saksen, te weten:

George met den Baard, oudsten zoon van Albert de Kloekmoedige en van Zedena (Sidonia) van Bohemen. Hij werd geboren den 27den Augustus 1471, studeerde te Leipzig en beschreef reeds op jeugdigen leeftijd de daden zijns vaders in Latijnsche verzen. Met dezen bezocht hij in 1491 den Rijksdag te Nürnberg en verwierf er de gunst van Keizer Frederik en van Karel V, welke laatste hem tot raadsheer benoemde. Niet lang daarna omhelsde hij den geestelijken stand en werd domheer te Meiszen; maar toen zijn oudste broeder bij het leven zijns vaders overleden was, legde hij het geestelijk gewaad af en trad in het huwelijk met Barbara, eene dochter van Casimir, koning van Polen. Na den dood zijns vaders (1500) kwam hij in het bezit der Saksisch-Albertijnsche landen, terwijl zijn broeder Hendrik het erfstadhouderschap van Friesland verkreeg. Laatst genoemde vond het echter beter, gemelde twijfelachtige betrekking in de Nederlanden voor de kasteelen Freiberg en Wolkenstein benevens een jaargeld aan zijn broeder af te staan.

George begaf zich in Mei 1504 naar Friesland en werd te Harlingen plegtig gehuldigd. Hoewel de Friezen aanvankelijk zeer afkeerig waren van het Saksisch bestuur, wist hij door het invoeren van goede verordeningen velen te winnen. Tot die verordeningen behoorde de „Ordonnantie van Saksen’’, waarvan de uitvoering werd opgedragen aan een Hoog-Geregtshof, waarvoor hij te Leeuwarden naast het blokhuis eene kanselarij stichtte. Voorts werd er eene munt opgerigt en stelde hij gestrenge bepalingen vast omtrent de herstelling der verwaarloosde zeedijken. De belangrijke aanslibbing aan het Bildt deed hij verpachten om bedijkt te worden, en toegegroeide en onbevaarbare kanalen werden op zijn last in orde gebragt, terwijl er voorts gegraven werden tusschen Leeuwarden, Franeker, Sneek en Bolsward. Hij drong aan op het eenparig gebruik van maten en gewigten, en toen de Friezen ten stelligste weigerden, het leenstelsel aan te nemen, regelde hij de belasting op de vastigheden door de invoering der floreenrente, welke ook nu nog bestaat. Zoo werd hij een weldoener van Friesland; maar de Friezen bezaten weinig geschiktheid, om zich onder vreemde heerschappij te buigen. Voorts verbeurde hij hunne aanvankelijke toegenegenheid door het uitschrijven van zware belastingen, daar hij geld noodig had voor den oorlog tegen de Groningers, die graaf Edsard van Oost-Friesland tegen hem te hulp hadden geroepen, alsmede door het doen onthoofden van 2 Friesche edelen, op wie het vermoeden ruste, dat zij met graaf Edsard heulden.

Er kwam nog bij, dat laatstgenoemde graaf in 1514 Groningen had overgedragen aan hertog Karel van Gelder, waarna deze zich gewapenderhand ook van een gedeelte van Friesland had meester gemaakt. Een en ander noodzaakte hertog George om Friesland te verlaten, en hij verkocht in 1515 zijne regten op dat gewest aan Karel van Oostenrijk, graaf van Holland, voor een som van 100000 goudguldens. Naauwelijks echter was George hierdoor in staat gesteld, om zijne zorg aan zijne Duitsche erflanden te besteden, toen hij in den groote strijd der Hervorming gewikkeld werd. Hij gevoelde zich geenszins afkeerig van deze en erkende wel degelijk de gebreken der Kerk, doch door eene briefwisseling met Erasmus was hij tot de overtuiging gekomen, dat de misbruiken der Kerk alleen door eene stipte gehoorzaamheid aan de Pauselijke verordeningen en door een Concilie verwijderd konden worden. Over de rigting van Luther, zooals die bleek uit het godsdienstig dispuut, te Leipzig gehouden, oordeelde hij niet ongunstig; minder echter was hij ingenomen met diens geschriften: en hij meende voorts, dat alle ongeregeldheden van die dagen, zooals de woelingen der Wederdoopers, der beeldstormers en der boeren, door de Hervorming waren ontstaan, weshalve hij zich verpligt gevoelde, om haar met kracht te onderdrukken.

Zijne maatregelen van dwang hadden echter niet het beoogde gevolg, daar hij door het verbod, om de bijbelvertaling van Luther te gebruiken, bij het volk wantrouwen opwekte tegen de zuiverheid zijner bedoelingen, zoodat de nieuwe leer, in spijt van verbanning, kerker en schavot, meer en meer aanhangers vond, tot zelfs aan het Hof van zijn broeder Hendrik. Om de maat zijner smarten te vullen, overleden kort na elkander zijne gemalin — na wier dood hij den baard liet groeijen, waaraan hij zijn bijnaam ontleende — en 8 van zijne kinderen, zoodat zijn broeder Hendrik de vermoedelijke erfgenaam zijner landen werd. Wèl poogde George zulks te beletten, maar hij overleed den 17den April 1539, waarna onder het bewind zijns broeders de Hervorming in de Albertijnsche landen werd ingevoerd.

Eén Prins van Schwarzburg-Rudolstadt, namelijk:

George Albert, een zoon van prins Albert en prinses Auguste Louize Therese van Solms-Braunfels. Hij werd geboren den 23sten November 1838 en kwam den 26sten November 1869 aan het bestuur. Hij nam deel aan den Duitsch-Franschen oorlog in 1870 en 1871 en was bij Beaumont en Sédan blootgesteld aan het vuur der granaten en mitrailleuses.

Eén Prins van Waldeck en Pyrmont, te weten:

George Victor, een zoon van prins George en prinses Emma van Anhalt-Bernburg-Schaumburg. Hij werd geboren den 14den Januarij 1831, en daar zijn vader reeds den 15den Mei 1845 overleed, volgde hij hem op in de regéring onder de voogdijschap zijner moeder, wier regentschap door de proclamatie van 14 Januarij 1852 voor een onbepaalden tijd verlengd werd. Eerst den 17den Augustus daaraanvolgende aanvaardde prins George, die den rang bekleedde van generaal-majoor a la suite bij het Pruissische leger, de teugels van het bewind. Den 29sten Augustus werd door hem in overeenstemming met den Landdag eene constitutie uitgevaardigd, en een jaar daarna kwam de vaststelling der domeinaangelegenheden tot stand. Bij het uitbarsten van den oorlog van 1866 schaarde hij zich aan de zijde van Pruissen, en openbaarde zelfs op den Landdag den wensch, dat zijn gebied in dat van Pruissen mogt worden opgenomen. De vertegenwoordiging was evenwel met dat denkbeeld niet ingenomen.

Er kwam intusschen een verdrag tot stand, waarbij de Prins enkel in naam souverein bleef, terwijl de regéring des lands overging in de handen van Pruissen. Door de militaire conventie van 6 Augustus 1867 is voorts het contingent van Waldeck ingelijfd in het Pruisische leger. De Prins is den 26sten September 1853 gehuwd met prinses Helene (geboren den 12den Augustus 1831), eene dochter van den overleden hertog Willem van Nassau.

Eén Prins van Pruissen, namelijk:

George Frederik Willem Ernst, een zoon van prins Frederik en prinses Louize van Anhalt-Bernburg. Hij werd geboren den 12den Februarij 1826, trad in 1836 als luitenant in dienst, werd in 1856 generaal-majoor, in 1860 luitenant-generaal en in 1866 generaal der kavallerie. Hij heeft zich voorts onder den naam van G. Conrad bekend gemaakt door eene reeks van dramatische geschriften, zooals „Phädra”, — „Kleopatra”, — „Wo liegt das Glück”, — „Don Sylvio”, — „Die Marquise von Brinvilliers’', — „Electra”, — „Yolanthe”, — „Rudél und Melisander”, — „Der Alexanderzug”, — „Lurley und Katharina Voisin”, enz.

Eén bisschop van Utrecht, te weten:

George van Egmond, den zestigsten bisschop. Hij was de zoon van Jan van Egmond, bijgenaamd Manke Jan, en van Magdalena van Waardenburg, en droeg de titels van abt van St. Amand, heer van Hechtwoude en Oostwoude, toen hij in 1534 op voordragt van Karel V tot bisschop gekozen en door paus Paulus III in deze waardigheid bevestigd werd. Hij regeerde zijn bisdom met veel beleid gedurende een tijdperk van 25 jaar. Schoon een tegenstander der Luthersche Hervorming, bleef hij niet blind voor de gebreken der geestelijkheid. Hij was de laatste wereldlijke bisschop van Utrecht, en overleed aldaar den 26sten November 1559.