Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kabeljaauw

betekenis & definitie

Kabeljaauw (Gadus Morrhua) is de naam van een visch, behoorende tot de orde der Weekvinnigen (Malacopterigii) en tot de familie der Schelvischachtigen (Gadoides). Hij wordt wel eens 12 Ned. palm lang en 15 Ned. pond zwaar en behoort tot de bewoners van den noordelijken Atlantischen Oceaan, van de kust van Amerika tot aan die der Oostzee en van de grenzen der poolstreek tot aan de Duitsche, Nederlandsche en Fransche kusten. Hij behoort tot de belangrijkste handelsartikelen. Zijn rug is bruinachtig geel gewolkt, zijne zijden zijn lichter van kleur, zijn buik is geelachtig wit, en zijne vinnen zijn bruin.

Aan de onderkaak heeft hij een baarddraad en op den rug 3 rugvinnen, — voorts een paar borst- en een paar buikvinnen, 2 aarsvinnen en eene ronde staartvin. De kleine buikvinnen bevinden zich bij de keel onder den betrekkelijk grooten kop, en zijn wijde bek is van scherpe tanden voorzien. Hij is een vraatzuchtige roofvisch, die met grooten ijver de scholen haringen en sardijnen vervolgt en zich ook voedt met inktvisschen, schaaldieren, holothuriën, zeesterren enz. Wegens zijne vraatzucht laat hij zich gemakkelijk door iedere soort van aas verschalken, — door een blinkend stukje metaal, door een rood lapje enz. Hij zwemt nieuwsgierig derwaarts en bij het ophalen van het aas hapt hij toe en wordt aan boord geheschen.

De kabeljaauw is een gezellige visch, die in ontzettend groote scholen zich in de Noordzee en den Atlantischen Oceaan ophoudt en in den rijtijd zich kustwaarts begeeft, waar hij bij voorkeur banken opzoekt, welke vrij diep onder den waterspiegel liggen. De bank van Newfoundland en de kusten der Loffoden wemelen trouwens in den vischtijd van vaartuigen, die ter kabeljaauwvangst zijn uitgezeild. Men bezigt daarbij Iijnen met 10 tot 20 angelhaken, waaraan aas bevestigd is. Intusschen gebruikt men in Noorwegen en op onze kust ook wel netten.

Na de vangst wordt de visch op de volgende wijze behandeld. Men snijdt hem het hoofd af en den buik open, ontdoet hem van het ingewand en werpt de lever in een afzonderlijk vat, waar door de drukking en de warmte de vloeibare olie (levertraan) er uitloopt. Gewoonlijk voeden zich de visschers gedurende dien tijd met een gedeelte der versch gekookte koppen. Het overig gedeelte dient met de ingewanden en verderen afval tot het bereiden van uitmuntenden guano. Gemelde levertraan wordt als geneesmiddel gebruikt en de door uitpersing verkregene, welke veel donkerder van kleur is, doet dergelijke dienst als de walvischtraan.

Van de kleinere visschen wordt in het noorden alleen de buik opengesneden, waarna men deze droogt en onder den naam van rondvisch verkoopt. De grootere visschen herschept men in stokvisch door er den ruggegraat uit te nemen en ze daarna te droogen. Wanneer men kabeljaauw, evenals haring, in vaten inzout, komt hij als labberdaan of zoutevisch in den handel. Men kent hem onder den naam van klipvisch, wanneer men hem eerst eenige dagen in ’t zout legt, daarna afwascht en des daags op steenen in de zon droogt, terwijl men hem des avonds in lagen opstapelt en met steenen bezwaart, waarna hij eindelijk in vaten gepakt wordt. De stokvisch komt niet in vaten, maar wordt in het ruim der schepen opgestapeld.

Men vangt op de bank van Newfoundland jaarlijks 4tot 500 millioen kabeljaauwen. Meer dan 20000 personen houden zich daarmede bezig. De vangst bij de Loffoden wordt geschat op 16 millioen stuks in het jaar. De stokvisch van Newfoundland is verreweg de beste.