Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jordens

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij eenige leden van een aanzienlijk Overijsselsch geslacht, te weten:

Georgius Jordens, een Nederlandsch regtsgeleerde. Hij werd geboren te Deventer in den aanvang der 18de eeuw, studeerde te Deventer en te Dtrecht, promoveerde op het tweede gedeelte zijner verhandeling „De legitimatione”, vestigde zich te Deventer, zag er zich tot gemeensman gekozen, en werd er hoogleeraar in de regten, welke betrekking hij in 1746 aanvaardde met eene: „Oratio de intima legum civilium obligatione, etiam principem qua civem tenente”. Driemaal was hij rector magnificus en zijne redevoeringen, bij het nederleggen van dat ambt gehouden, zijn door den druk openbaar gemaakt. Vruchteloos beriep men hem te Groningen, en hij overleed den 16den Februarij 1776. Hij schreef met S. JE. ten Brink: „Consideratiën overgegeven aan de ridderschap en steden der Staten van Overijssel (1751)”.

Gerrit David Jordens, een Nederlandsch staatsman. Hij werd geboren te Deventer den 19den Februarij 1734, zag zich in 1750 in zijne geboorteplaats als student ingeschreven, zette te Leiden zijne studiën voort en promoveerde aldaar in 1756 op eene dissertatie: „Ad legem unicam codicis de Nili aggeribus non rumpendis”. Hij vestigde zich te Deventer als advocaat, was er tevens in verschillende eervolle commissiën werkzaam en werd bij herhaling afgevaardigd naar de Staten-Generaal. In 1787 echter werd hij van zijne bedieningen ontzet en bleef ambteloos tot 1795. Toen werd bij voorzitter der Staten-Generaal en in het begin van het volgend jaar gaf hij aanleiding tot het besluit, dat eene Nationale Vergadering zou bijeengeroepen worden.

Ook van deze werd hij lid en voorzitter, doch in den nacht van den 21sten op den 22sten Januarij 1798 bragten soldaten hem met 5 ambtgenooten naar het huis Hondsholredijk. Eerst in Julij daaraanvolgende herkreeg hij zijne vrijheiden werd toen lid der commissie tot de Financiën van Overijssel en in 1801 lid van het Nationaal Geregtshof te ’s Hage. Hij overleed den 6den Februarij 1803. Hij was een verdienstelijk Latijnsch dichter en schreef: „Gellia, lusus poeticus. Accedunt eclogae et epigrammata (1763)”, — en „Josephus carmine heroico celebratus (1795)”.

< >