Onder dezen naam vermelden wij:
Johann Christian Gottfried Jörg, een verdienstelijk verloskundige. Hij werd geboren den 24sten December 1799 te Predel bij Zeitz, studeerde en promoveerde te Leipzig en vestigde zich aldaar in 1805 als privaatdocent. Aanvankelijk bewoog hij zich op orthopaedisch gebied en schreef: „Ueber die Klumpfösze (1806)” en „Ueber die Verkrümmungen des menschlichen Körpers (2de druk 1816)”. Vooral heeft hij zich echter als verloskundige verdienstelijk gemaakt door aan de werking der natuur regt te laten wedervaren. In 1810 werd hij hoogleeraar en directeur der verloskundige school te Leipzig.
Hij overleed aldaar den 20sten September 1856. Van zijne geschriften noemen wij: „Lehrbuch der Hebammenkunst (5de druk 1855)”, — „Handbuch der Geburtshülfe (3de druk 1833)”, — „Handbuch der Krankheiten der Weibes (3de druk 1831)”,— „Handbuch der speciellen Therapie fur Aerzte (1835)”, — „Handbuch zum Erkennen und Heilen der Kinderkrankheiten (2de druk 1836)”, — en „Die Zurechnungsfähigheit der Schwängern und Gebärenden (1837)”. Voor uitgebreider kring leverde hij: „Der Mensch auf seinen körperlichen, gemüthlichen und geistigen Entwickelungsstufen (1845)”, — en „Die Ehe aus dem Gesichtspunkte der Natur, der Moral und der Kirche (met Tzschirner, 1819). Eindelijk heeft men nog van hem: „Zehn Gebote der Diätetik (1847; 2de druk 1858)”, — „Gesundheitskatechismus (1850)” — en „Die Erziehung des Menschen zur Selbstbeherschung (4de druk 1853)”.
Joseph Edmund Jörg, een ijverig voorstander der Ultramontaansche beginselen in Beijeren. Hij werd geboren den 23sten December 1819 te Immenstadt in de Algau, studeerde te München, en legde onder de leiding van Döllinger zich toe op de kennis der archieven. Hij schreef eene: „Geschichte des grojzen Bauernkriegs (1850)”, — eene „Geschichte der Protestantismus in seiner neuesten Entwickelung (1857, 2 dln)”, — en eene „Geschichte der social-politischen Parteien in Deutschland (1867)”. In 1852 nam hij de redactie op zich der „Historisch-politische Blätter”, — sedert 1865 is hij lid der Tweede Kamer in Beijeren, en in 1867 werd hij afgevaardigd naar het Tol-parlement. Op de Landsdagen van 1870 en 1871 was hij werkzaam a's eerste kamer-secretaris en referent van de meerderheid der „Patriotten”. Hij is Koninklijk archivaris op het kasteel Trausnitz bij Landshut.
