Men geeft dezen naam aan eene bouworde, die men in het midden der 17de eeuw veelal opmerkte bij de kerken, kloosters en scholen der Jezuïeten. Deze hielden zich tot aan het midden dier eeuw doorgaans aan den spitsboogstijl of aan den Byzantijnschen stijl, doch het inwendige van hunne gebouwen was prachtig versierd met snijwerk en verguldsel, ’t geen men inzonderheid aan hunne altaren ontwaart. Na het midden dier eeuw plaatsten zij zich aan het hoofd der kerkelijke bouwkunst, doch vergenoegden zich met den verbasterden Italiaansche stijl.
Om hunne magt ten toon te spreiden, bouwden zij groote kerken, die met kostbare gesteenten en stoffen werden opgepronkt. Toch bleef het geheel in het oog van den kunstenaar armoedig en smakeloos. Bij dien stijl is het ruwe effect de hoofdzaak.