Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Portugal

betekenis & definitie

Portugal, een koningrijk in Europa, in het westelijk gedeelte van het Pyrenésche Schiereiland zich uitstrekkend tusschen 36°59'— 41°8' N. B. en 6°10 —9°31' W. L. van Greenwich, vormt een langwerpig vierkant met eene grootste lengte van 558 en eene breedte van 107—220 Ned. mijl. Het grenst in het noorden en oosten aan Spanje en in het westen en zuiden aan den Atlantischen Ocean en heeft met de nabijgelegene eilanden (de Azoren en Madeira) op nagenoeg 1686 geogr. mijl eene bevolking van ruim 4677000 zielen De voornaamste rivieren van het vaste land van Portugal zijn de Minho, die als grensrivier boven Melgaço in Portugal komt en over een afstand van 40 Ned. mijl bevaarbaar is, — de Lima, boven Lindoso Portugal bereikend en over 37 Ned. mijl bevaarbaar, — de Cávado, op den Serra de Larouco ontspringend en over 12 Ned. mijl bevaarbaar, — de Ave, van den Serra da Cabreira afdalend, — de Douro, gedeeltelijk grensrivier naar de zijde van Spanje, bij Barca da Alva in Portugal komend en vandaar voor kleine schepen geheel bevaarbaar, met onderscheidene zijrivieren, — de Vouga, van den Serra da Lapa stroomend en over 42 Ned. mijl bevaarbaar, — de Mondego, op den Serra da Estrella ontspringend, over 84 Ned. mijl bevaarbaar, — de Tejo (Taag), welke eerst de grenzen vormt tusschen Portugal en Spanje, dan, bij Villa Velha reeds bevaarbaar, in Portugal doordringt en bij Lissabon eene prachtige haven vormt, met onderscheidene zijrivieren, — de Sado, van den Serra de Sao Martinho komend, over 61 Ned. mijl bevaarbaar, — de kustrivier Mira, over 20 Ned. mijl bevaarbaar, — en de Guadiana, die uit Spanje komt, beneden Badajoz tot Monzaraz de grens vormt tusschen Portugal en Spanje, door het oostelijk gedeelte van Alemtejo kronkelt en van Pomarao af tot aan haren mond weder grensrivier is. Tusschen deze rivieren verheffen zich, als waterscheidingen, bergketens, van welke slechts enkele zich tot aan zee uitstrekken. Ten noorden van de Douro verrijst tusschen de Minho en de Lima de Serra da Peneda (1446 Ned. el hoog), — tusschen de Lima en Cavado de Serra do Gerez (1442 Ned. el), die met andere bergketens verbonden is, — de Serra de Larouco (1580 Ned. el hoog), vereenigt zich met de hoogvlakte van Barroso, strekt zuidoostwaarts zich uit naar den Serra da Alturas, vereenigt zich met de Serra da Cabreira en vormt de waterscheiding tusschen de Cavado en de Tamega.

Van den Serra da Cabreira (1276 Ned. el hoog) komen onderscheidene uitloopers, en tusschen de Tamega en de Tua heeft men den Serra de Pedrella, die verbonden is met den Serra de Marao (1422 Ned. el hoog). Tusschen de Tua en de Sabor verheffen zich de Serra de Montezinho (1600 Ned. el hoog) en de Serra de Nogueira (1300 Ned. el hoog). Al deze bergketens staan in verband met het Cantabrisch gebergte in Spanje. De gebergten tusschen de Douro en de Tejo zijn eene voortzetting van den grooten Cordelheira de Guadarrama en van den Serra da Gata in Spanje. Ten zuiden van de Douro heeft men de Serra’s da Moreira, Sirigo en Pisco, — tusschen de Douro en de Paiva de Serra’s de Leomil (1018 Ned. el hoog), Santa Helena (1100 Ned. el hoog) en Montemuro (1380 Ned. el hoog), — tusschen de Paive en Vouga de Serra’s de Manhouce (1120 Ned. el hoog) en da Freita (1070 Ned. el hoog), — en tusschen de Vouga en Mondego de Serra’s de Caramullo (1170 Ned. el hoog) en de Bussaco (630 Ned. el hoog). Tusschen de Mondego en de Tejo heeft men de merkwaardigste bergketens des lands, namelijk de Serra da Estrella (1993 Ned. el hoog) enz., naar het zuidoosten voortschrijdende in den Serra Rio Major, Monte Junto enz. en in kaap de Roca (het westelijkst punt van Europa) eindigend. Tusschen de Zezere en de Tejo strekken de Serra’s da Gardunha, Muradal en Alvellos zich uit. Ten zuiden van de Tejo heeft men geene merkwaardige gebergten.

Bij kaap de Sao Espichel heeft men den Serra Arrabida, en bij kaap Sao Vincente eindigt de Serra Foya (903 Ned. el hoog) met den Espinhaço de Cao. Ten noorden van Cabo de Santa Maria verheft zich de Monte Figo (400 Ned. el hoog), en in het zuiden van Algarve vindt men eene vruchtbare heuvelstreek. De bodem bestaat er in het noorden en in het middengedeelte hoofdzakelijk uit graniet, doch het grootste gedeelte van Tras os Montes uit palaeozoïsche vormingen (leisteen enz.), die zich desgelijks over het zuiden van Beira Baixa, in Alemtejo en Algarve uitstrekken. Tertiaire vormingen vindt men vooral in Esstremadura, en secundaire tusschen Aveiro en Lissabon en in het zuiden van Algarve, — porfier alleen in Alemtejo en basalt bij Lissabon. Portugal bezit vele minerale bronnen, vooral zwavelhoudende, met eene temperatuur van 20—69° C. Aan de kust van Portugal, die 793 Ned. mijl lang is, heeft men 13 vuurtorens en 7 electro-semaphorische stations, terwijl er nog 5 vuurtorens en 18 dergelijke stations zullen verrijzen. Aan de noordkust is de zee zeer ondiep, maar aan de zuidkust daarentegen zeer geschikt voor de zeevaart.

Het klimaat van Portugal is gematigd, doch in den zomer vaak zeer warm, hoewel aan de kust de zeelucht de hitte matigt. De warmte is er intusschen afhankelijk van de hoogte van den grond. De toppen van den Serra da Estrella zijn den halven tijd van het jaar met sneeuw bedekt, en aan de Alto Douro worden voortreffelijke wijnen verbouwd, terwijl in Algarve wel eens eene Zuid-Amerikaansche hitte heerscht. Onweders zijn er zeldzaam en komen slechts in de evennachtstijden en in den winter voor. In 1873—1876 viel er zoo weinig regen, dat er gebrek aan water ontstond, en in 1877 daarentegen veroorzaakten geweldige buijen er talrijke overstroomingen.

De gemiddelde warmte is er in graden C. te Guarda (Beira Baixa) 10,90, — te Porto 15,66, — te Lissabon 15,75, — te Lagos (Algarve) 17,45, — en het aantal regendagen op die plaatsen (in dezelfde volgorde) 116,1, — 114,7, — 136,2 — en 76,5. In het zuidelijk gedeelte des lands is gedurende den geheelen zomer de hemel blaauw, de zon verzengend en het maanlicht glansrijk. De flora van Portugal is die der gematigde gewesten van Europa. Men heeft er al onze ooft- en woudboomen, — voorts den kurkeik, den tammen kastanjeboom, den olijf- en vijgeboom, den oranjeboom, vele palmboomen, en in Algarve den St. Jansbroodboom, den banaan, den amandelboom enz. Hieruit blijkt reeds, dat men in Portugal ook onderscheidene subtropische planten moet aantreffen ; trouwens men vindt er overal de Agave americana en de Cactus opuntia, terwijl er ook tomaten (Solanum lycopersicum) in menigte verbouwd worden. Het dierenrijk gelijkt er desgelijks op dat van den gematigden gordel van Europa; men telt er 32 soorten van zoogdieren en 326 soorten van vogels, terwijl de zee en de rivieren er een overvloed van visschen opleveren. Tot opbeuring van den landbouw is in den laatsten tijd veel gedaan, inzonderheid door de landerijen uit het bezit van de doode hand te brengen, door ze van velerlei lasten te bevrijden, door het aanleggen van wegen, door het houden van landbouwtentoonstellingen enz. Tegenwoordig verkrijgt men er op 260000 Ned. bunders (vooral in de districten Beja, Evora, Lissabon, Santarem, Portalegre en Faro) ruim 2793000 Ned. mud tarwe, — op 520000 Ned. bunder 7128000 Ned. mud maïs, — en op 8000 Ned. bunder een millioen Ned. mud gerst en haver. De landelijke bevolking gebruikt hoofdzakelijk maïsbrood. Voorts wint men er op 4000 Ned. bunder 150000 Ned mud. rijst, — en op 30000 Ned. bunder 2642000 Ned. mud aardappelen. Wijders verbouwt men er 50 millioen Ned. mud peulvruchten, 320 millioen oranje-appels, 33 millioen citroenen, 250000 Ned. vaten olijveolie, en op 159500 Ned. bunder 4086000 Ned. vaten wijn. De belangrijkste wijngaarden vindt men aan de Douro (Alto Douro); aldaar verkrijgt men ½ millioen Ned. vaten portwijn. In het noorden perst men uit de druiven den koelen, eenigzins zuren vinho verde, — en in het midden des lands groeijen goede roode en witte wijnen, die in gehalte met den portwijn en in smaak met de Fransche wijnen overeenkomen. Andere Portugésche wijnen zijn uit de gewesten ten noorden van de Tejo: Cartaxo-, Carcavellos-, Termo- en Bucillas-wijn, — en ten zuiden van de Tejo: Lavradio- en muskaatwijn. Men had in Portugal in 1870 omstreeks 88000 paarden, 50000 muildieren, 140000 ezels, 624000 runderen, bijna 3 millioen schapen, nagenoeg een millioen geiten en evenzoo vele zwijnen. De schapen leveren er eene groote hoeveelheid wol, zoodat deze ten bedrage van 600000 Ned. pond te Evora op de jaarmarkt wordt gebragt. De nijverheid breidt er zich meer en meer uit, doch bepaalt zich vooral tot het vervaardigen van linnen, wollen, katoenen en zijden stoffen, van hoeden en gouden en zilveren werken. Voorts heeft men er uitstekende glasblazerijen en porseleinfabrieken, benevens 70 papierfabrieken. Niet minder is er de mijn-ontginning in de laatste jaren toegenomen; zij levert zwavelkies, koper, lood, antimonium, steenkolen, mangaan en ijzer, — voorts porselein-aarde, granaten, hyacinthen, agaat en amethyst, en uit zeewater (vooral te Setubal) verkrijgt men jaarlijks 21 of 22 millioen Ned. mud zout. Boschcultuur van Rijkswege heeft men er vooral in Estremadura over eene uitgestrektheid van 9000 Ned. bunder, terwijl de overige bosschen meestal tot de oude kloostergoederen behooren, onder welke zich het prachtige bosch van Bussaco bevindt. De gezamenlijke uitgebreidheid der bosschen, weiden en heiden of van den niet voor den landbouw gebezigden grond bedraagt omstreeks 60% der geheele oppervlakte. De vischvangst is er van veel belang, en in den jongsten tijd heeft men er ook vele oesterbanken ontdekt.

Het handelsverkeer in het binnenland heeft er door den aanleg van wegen eene gunstige herschepping ondergaan. Tot 1874 werden er van Rijkswege 2136 Ned. mijl, op kosten der districten 701 Ned. mijl en door de steden 130 Ned. mijl wegen aangelegd. Met den aanvang van 1877 hadden de spoorwegen er eene lengte van 966 Ned. mijl, terwijl andere ter lengte van 247 Ned. mijl in aanbouw waren. De telegraafdraden, bediend aan 144 stations, hadden er in 1876 eene lengte van 7656 Ned. mijl. Ook is Portugal toegetreden tot het postverdrag van Bern (1874).

Men heeft er voorts verscheidene geld- en wisselbanken, handel- en verzekeringsmaatschappijen enz. De buitenlandsche handel had er in 1875 eene waarde in invoer van ruim 28, in uitvoer van bijna 23 millioen milreis (zie Munt). In dat jaar zijn in de gezamenlijke havens van Portugal binnengeloopen 9228 zeilschepen en 2224 stoombooten, en uitgezeild 9191 zeilschepen en 2227 stoombooten; in de haven van Lissabon verschenen in 1876 niet minder dan 1913 zeilschepen en 1124 stoombooten. Omtrent de munt van Portugal raadplege men het artikel Munt, en men heeft er het metriekstelsel voor maten en gewigten ingevoerd.

Het Portugésche volk is ontstaan door eene zamensmelting van Suévische en Romaansche elementen, vereenigd met Arabieren en Israëlieten. De gemiddelde levensduur is er van de geboorte af 31, en van het 5de levensjaar af 51 jaren. Opmerkelijk is de antipathie tusschen Portugézen en Spanjaarden. De Portugees is in het algemeen hoffelijk (vooral jegens vreemdelingen), leerzaam, matig, vaderlandslievend en godsdienstig. Men heeft in Portugal ook Zigeuners en uit de overzeesche gewesten komen er verschillende kleurlingen, terwijl vele ingezetenen het land verlaten en fortuin zoeken in Brazilië. Het aantal van deze laatsten bedroeg van 1871 tot 1874 jaarlijks gemiddeld bijna 12000. Aan het hoofd der zaken van Onderwijs bevindt er zich een opperschoolraad, die den minister van Binnenlandsche Zaken tot voorzitter heeft. Ook dáár bestaat de verdeeling van lager, middelbaar en hooger onderwijs.

De onderwijswet van 1844 heeft den schooldwang opgenomen, en wel in dien zin, dat ouders en voogden hunne staatkundige regten voor den tijd van 5 jaar verliezen, bijaldien hunne kinderen en pupillen op hun 15de jaar niet kunnen lezen en schrijven. In 1874 waren er 1984 jongens- en 458 meisjesscholen van lager onderwijs. Tot het middelbaar onderwijs behooren er de lycéa, welke met onze gymnasia en hoogere burgerscholen overeenkomen. In elke districtshoofdstad heeft men een lycéum, en daarenboven één te Lamego Daartoe behoort ook eene militaire school. De bezoldiging der leeraren van lager en middelbaar onderwijs is zeer gering. Ten behoeve van het hooger onderwijs heeft men er eene universiteit te Coïmbra (gesticht te Lissabon in 1290, naar Coïmbra verplaatst in 1307, vervolgens naar Lissabon teruggebragt, maar sedert 1537 voor goed te Coïmbra gevestigd) Tot 1772 onderwees men er slechts godgeleerdheid, regtsgeleerdheid en geneeskunde, doch toen zijn er door den minister Pombal wiskunde en wijsbegeerte aan toegevoegd. Aan deze éénige universiteit des lands zijn 52 hoogleeraren en 15 plaatsvervangers werkzaam, en het aantal studenten bedroeg er in 1873 ruim 1000. Voorts heeft men te Lissabon eene polytechnische school en eene militaire académie, en eene polytechnische academie te Porto, terwijl in die beide steden ook genees- en heelkundige scholen bestaan, alsmede Koninklijke académiën van schoone kunsten, en te Lissabon een conservatorium voor muziek.

Wijders vindt men er nijverheidsscholen en eene landbouwschool. Van de overige wetenschappelijke instellingen vermelden wij: de Koninklijke Académie van Wetenschappen te Lissabon, de sterrewacht aldaar en te Coïmbra en meteorologische observatoria benevens muséa voor natuurlijke historie in die beide steden. Wij vermelden tevens het archeologisch muséum te Lissabon met 1600 voorwerpen en het muséum der Académie van Wetenschappen met eene belangrijke verzameling van munten. Men heeft er wijders de Koninklijke bibliotheek met 85000 deelen, die van het Convento de Jesus met 32000 deelen, die van het Convento de Sao Francisco met 20000 deelen, die van het paleis Ajuda met 16000 deelen — allen te Lissabon, — de universiteitsbibliotheek te Coïmbra met 42000 deelen en die van het klooster Santa Cruz te Coïmbra met 36000 deelen. Er bestaat eene volkomene vrijheid van drukpers, maar de journalistiek heeft er zich nog niet sterk ontwikkeld. Portugal bezit een groot aantal instellingen van weldadigheid, wees- en vondelingshuizen, opvoedings- en krankzinnigengestichten, maar weinig merkwaardige kunstgewrochten. Vermaard zijn er echter het klooster en de kerk Batalha in spitsboogstijl en het klooster van San Jeronymo in Belem, zich verheffend op de plaats, waar Vasco de Gama zich inscheepte tot zijne ontdekkingsreis.

Het Koningrijk omvat 7 aloude landschappen en is administratief verdeeld in 17 districten. Wij zullen die landschappen opnoemen en achter ieder van deze de districten met de uitgebreidheid (in geogr. mijl) en de bevolking voegen: Entre Douro e Minho, met Vianna (40,6 — 221000), Braga (40,6 — 346003) en Porto (42,5 — 451000), — Tras-os Montes, met Braganza (121 — 177000) en Villa Real (80,8 — 239000), — Beira Alta, met Aveiro 63,1 — 272000), Vizeu (90,4 — 398000) en Coïmbra (70,5 — 305000), — Beira Baixa, met Guarda (101 — 23400) en Castello Branco (120,4 — 178000), — Estremadura, met Leiria (63,4 — 195000), Santarem (124,7 — 217000) en Lissabon (138,1 — 491000),— Alemtejo, met Portalegre (117 — 109000), Evora (128,9 — 112000) en Beja (197,4 — 154000) — en Algarve, met Faro (88,2 — 193000). Voorts tellen de Azoren op 43,4 geogr. mijl 260000, en Madeira op 14,8 geogr. mijl 118000 inwoners.

Portugal heeft een constitutioneel-vertegenwoordigenden regéringsvorm, berustende op de Carta constitucional van keizer Dom Pedro van Brazilië van den 29sten April 1826 en op den Acto addicional van koningin Maria II van den 5den Julij 1852. Volgens de bepalingen dier grondwet zijn de regérende Koning (Koningin) en de Cortes de vertegenwoordigers des volks. Men heeft er voorts 4 erkende magten: eene wetgevende, eene besturende, eene uitvoerende en eene regterlijke. De wetgevende magt berust er bij de Cortes en de bekrachtiging der wetten bij de Kroon. De Cortes bestaan uit eene Kamer der Pairs en eene Kamer van Afgevaardigden. Het lidmaatschap van eerstgenoemde wordt door den Koning voor levenslang toegekend en is erfelijk, — en de Afgevaardigden worden door het volk regtstreeks gekozen. Er zijn 108 kiesdistricten (92 op het vaste land). De Cortes worden jaarlijks bijeengeroepen en den 2den Januarij door den Koning geopend.

Zij blijven 3 maanden bijeen, en de leden houden zitting gedurende 4 jaren. De besturende magt is aan den Koning toevertrouwd, maar deze is onschendbaar en onverantwoordelijk, alsmede de uitvoerende magt, waarvoor de ministers verantwoordelijk zijn. De regterlijke magt is er onafhankelijk en spreekt regt door regters en gezworenen. De behandeling der regtszaken geschiedt in het openbaar en mondelijk, en de doodstraf bestaat er alleen bij het militair geregtshof. De troon is er erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke lijn; de Koning wordt er met het voleindigen van het 18de levensjaar meerderjarig, en gedurende zijne minderjarigheid regeert een door de Cortes benoemd regentschap. De tegenwoordige koning is Dom Luiz I, geboren den 31sten October 1838, een zoon van koningin Maria II da Gloria en van koning Ferdinand (hertog van SaksenCóburg-Cohary), gehuwd den 6den October 1862 met Maria Pia, geboren den 16den October 1847, eene dochter van wijlen Victor Emanuël II, koning van Italië. De R. Katholieke godsdienst is er die van den Staat, doch ook andere kerkgenootschappen worden er geduld. De staatsburgers zijn er verdeeld in adel, geestelijkheid, burgers en boeren, maar volgens de grondwet bezit geen dier standen eenig staatkundig voorregt.

Tot de verschillende staats-ambten zijn allen, die daartoe de vereischte geschiktheid bezitten, benoembaar. De adel is er verdeeld in grandes, titulares, fidalgos en nobreza, en deze laatste afdeeling omvat de bezitters van militaire orden, de hoogleeraren der universiteit, de opperleeraren aan de inrigtingen van hooger onderwijs, de stedelijke overheden en de officieren. De geestelijkheid is gesplitst in hoogere en lagere: tot de eerste behooren de patriarch van Lissabon, zijn groot vicaris, de 2 aartsbisschoppen en 16 bisschoppen; zij ontvangen subsidiën van den Staat, terwijl de lagere geestelijkheid uit de kerkelijke inkomsten bezoldigd wordt. Tot opleiding van geestelijken heeft men er (op het vaste land) 12 seminaria en ééne theologische faculteit te Coïmbra. In 1833 werden er 380 monnikenkloosters opgeheven, terwijl de nonnenkloosters er langzamerhand verdwenen. De kloostergoederen zijn op den Staat overgegaan. De burgerstand was er lang verstoken van alle staatkundige regten en de boeren gingen er gebogen onder drukkende lasten, — maar ook dit alles is in den laatsten tijd verbeterd.

Aan het hoofd van het rijksbestuur bevinden zich een ministerraad en een staatsraad. De eerste bestaat uit 7 ministers, die zich aan het hoofd bevinden van evenzoovele departementen. De staatsraad wordt over alle gewigtige aangelegenheden gehoord en bestaat volgens de wet van 9 Junij 1870 uit eene politieke afdeeling met onbezoldigde leden. Aan het hoofd van elk der 15 districten bevindt zich een gouverneur. Ten behoeve van het kerkelijk beheer is het vaste land in 3 geestelijke gewesten verdeeld, namelijk het patriarchaat Lissabon en de aartsbisdommen Braga en Evora. Ten dienste der regtsbedeeling is het vaste land gesplitst in 2 districten, met onderverdeelingen in arrondissementen en cantons. In die beide districten heeft men de Hoven van appél te Lissabon en Porto, en eindelijk een Hooggeregtshof te Lissabon. Hier en te Porto heeft men ook handelsregtbanken.

De Rijksbegrooting voor 1876—1877 had als inkomsten ruim 24 en als uitgaven ruim 25 milreis, en in 1875 bedroeg de gezamelijke staatsschuld ruim 348½ millioen milreis. Met betrekking tot het krijgswezen vermelden wij het volgende: Er bestaat algemeene weerpligt, want ieder Portugees, die zijn 21ste levensjaar bereikt heeft, is dienstpligtig. Het jaarlijksche contingent bedraagt gemiddeld 10000 man, — de overigen behooren tot de reserve. Wie tot het contingent behooren, zijn 3 jaar in dienst en staan in de volgende 15 jaren bij de eerste reserve. Het geheele leger telt op voet van vrede 1616 officieren en 32000 man, en op voet van oorlog 2566 officieren en 71000 man, — behalve de troepen in de koloniën. De vloot bestond in 1876 uit 26 stoomschepen met 133 stukken en 11 zeilschepen met 35 stukken, te zamen bemand met 3475 koppen. Het wapen van Portugal is een rood zilveren schild, waarop 5 kleine blaauwe schilden zijn aangebragt, één voor één belegd met 5 in een vijfhoek gerangschikte zilveren penningen.

Het wapenschild is omgeven door een breeden rooden rand met 7 gouden kasteelen (Algarve). Boven het wapen bevindt zich de gekroonde koninklijke helm en op dezen een gouden draak, terwijl draken tot schildhouwers dienen. De vlag van Portugal is overdwars in een blaauw en wit veld verdeeld. De hoofdstad, tevens de residentie, is Lissabon. De aan Portugal behoorende koloniën zijn in Afrika: De Kaap Verdische Eilanden, een klein gedeelte van Senegambië, St. Thomas en Principe, fort Ajuda, Angola, Benguéla en Mossamedes, Mosambique en Sofala, — en in Azië: Goa, Damao, Diu, Macao en Timor, allen tezamen op ruim 33000 geogr. mijl 1715000 inwoners tellende.

Omtrent de geschiedenis van Portugal vermelden wij het volgende: De oudste bewoners des lands behoorden tot de Ibérische en Celtische stammen. Het werd in 139 vóór Chr. door de Romeinen veroverd en als wingewest met den naam van Lusitania bestempeld. In den tijd der groote volksverhuizingen had het van de invallen der Germanen en aan de andere zijde van die der Arabieren veel te lijden. In het midden der 4de eeuw maakte Ferdinand I van Castilië zich meester van het gewest tusschen de Minho en de Douro, en in 1093 beleende Alfonsus VI den graaf Hendrik van Bourgondië, een afstammeling der Capetingers, met een gedeelte des lands. Laatstgemelde noemde zich Heer van Portugal en overleed in 1112. Zijn zoon Alfonsus I (1128—1185) bevestigde zijne heerschappij door voorspoedige oorlogen tegen de Arabieren en werd na de zegepraal bij Ourique (1139) door het volk tot Koning uitgeroepen. In 1143 werd de staatsregeling vastgesteld door de Cortes van Lamego, en in 1147 Lissabon aan de Mooren ontrukt. Onder Sancho I († 1211) ontwikkelde zich de welvaart des lands, en onder Alfonsus II († 1223) en Sancho II († 1296) ontstonden er hevige twisten met de geestelijkheid.

Onder de regéring van Alfonsus III (1279) werd het Moorsche koningrijk Algarve veroverd, en bij den Vrede van Castilië werden nagenoeg de hedendaagsche grenzen des lands vastgesteld. Reeds ten tijde van Dionysius († 1325) werden de grondslagen gelegd voor de latere handelsgrootheid van Portugal. Op hem volgden Alfonsus IV († 1357), Pedro I (1367) en diens zoon Ferdinand I, waarna in 1383 het Bourgondische Huis uitstierf in de mannelijke lijn. Toen werd Joao I, een onwettige zoon van Pedro, met de koninklijke waardigheid bekleed en ontstond het stamhuis van de onechte Bourgondische lijn. Onder zijn bestuur — hij overleed in 1433 — werden voorspoedige oorlogen gevoerd tegen Castilië. Tevens werd een aanvang gemaakt met de ontdekkingstogten door prins Hendrik de Zeevaarder. In 1418 werd Porto Santo, in 1420 Madeira in bezit genomen. Die togten en het stichten van volkplantingen werden voortgezet onder Eduard († 1438) en Alfonsus V († 1481).

Ten tijde van Joao II werd de heerschappij van den overmoedigen adel beperkt, en in 1486 zeilde Bartholomaeus Diaz rondom de Kaap de Goede Hoop. In 1494 kwam de demarcatielijn tot stand tusschen de toekomstige veroveringen van Castilië en Portugal, en onder Emanuël I († 1521) ontdekte Vasco de Gama in 1498 den waterweg naar Oost-Indië. De koloniale gewesten kwamen onder het beheer der onderkoningen Almeida en Albuquerque, en in 1500 werd Brazilië door Cabral ontdekt en in bezit genomen. Nu bereikte Portugal het toppunt van bloei, en Lissabon was de voornaamste koopstad van geheel Europa, doch onder Joao III († 1557) begon de bloei te verminderen door de Inquisitie, de vervolging der Joden en den invloed der Jezuïeten , als gevolgen eener clericale staatkunde. Sebastiaan, een kleinzoon van Joao, sneuvelde in 1578 bij Alcazar in een gevecht tegen de Mooren, en met zijn oud-oom en opvolger, cardinaal Hendrik († 1580), verdween de onechte Bourgondische lijn. In den strijd om de Kroon behaalde Philippus II van Spanje, als zoon der oudste zuster van Joao III, de overwinning, waarna Portugal in den ondergang van Spanje werd medegesleept. De Oost-Indische bezittingen gingen verloren, met uitzondering van Goa en Diu, en vielen in handen der Nederlanders, terwijl Portugal door de Spanjaarden werd uitgezogen. Den 1sten December 1640 werd hertog Joao van Braganza, een onwettige nakomeling van den Bourgondischen stam, door eene omwenteling op den troon geplaatst, dien hij bekleedde tot aan zijn dood (1656), maar zijn zoon en opvolger Alfonsus VI werd in 1667 door zijn broeder Pedro II († 1706) ten val gebragt.

In den oorlog tegen Spanje herkreeg Portugal, door Engeland, de Nederlanden en Frankrijk ondersteund, zijne onafhankelijkheid, die bij den Vrede van Lissabon (13 Februarij 1648) door Spanje werd erkend. Toch kwijnde het land; in 1697 werden de Cortes voor de laatste maal bijeengeroepen, en onder Joao V († 1750) werden alle hulpbronnen uitgeput ten behoeve van het stichten van kloosters enz. Intusschen scheen onder Josefo I († 1777) een beter tijdperk aan te breken door de hervormingen van den minister Pombal, die strijd voerde tegen den adel en de geestelijkheid en tevens zorgde, dat de Jezuïeten verdreven werden. In 1755 werd Lissabon door eene ontzettende aardbeving verwoest, en onder Maria II, de oudste dochter van Josefo en in 1760 gehuwd met dom Pedro III, den broeder van haren vader, begonnen adel en geestelijkheid het hoofd weder op te steken, terwijl men het stelsel van Pombal liet varen. In 1792 werd de kroonprins Joao regent van Portugal, dat eerlang in een oorlog was gewikkeld tegen Frankrijk. In 1807 nam de Regent de wijk naar Rio-Janeiro en werd Portugal door de Franschen bezet. Na de overwinningen echter van Wellington en de Capitulatie van Cintra (30 Augustus 1808) trokken de Franschen terug en namen de Portugezen deel aan den vrijheidsoorlog der Spanjaarden tegen Napoleon I. Na den dood van koningin Maria (1816) beklom Joao VI in Brazilië den troon, terwijl in Portugal in zijn naam lord Beresford regeerde. Men was er echter ontevreden over de heerschappij van een vreemdeling en over het voortduren der oude misbruiken, zoodat den 24sten Augustus 1820 een opstand uitbarstte te Porto, gevolgd door de instelling eener Junta.

In September van dat jaar werd een voorloopig bewind te Lissabon benoemd, waarna eene bijeenroeping der Cortes plaats had. De Koning keerde den 3den Julij 1821 terug, maar moest, vóórdat hij aan land stapte, de hoofdbeginselen der nieuwe grondwet bezweren, welke den 23sten September 1822 werd afgekondigd. In den herfst van dat jaar werd Brazilië van Portugal gescheiden en Pedro aldaar tot Keizer uitgeroepen. Nu ontstond in Portugal eene noodlottige reactie, bevorderd door koningin Carlotta en prins Dom Miguël, zoodat in Mei 1823 door soldatengeweld de contra-revolutie de overhand behield en de constitutie opgeheven werd. Den 30sten April 1824 nam het schrikbewind van Dom Miguël een aanvang, zoodat de Koning de wijk nam op een Engelsch oorlogschip, maar door de buitenlandsche Mogendheden in zijn gezag werd hersteld. Nu werd Dom Miguël verbannen en de vertegenwoordigende regeringsvorm weder ingevoerd (Cortes van Lamego).

Den 29sten Augustus 1825 werd de onafhankelijkheid van Brazilië door Portugal erkend en na den dood van Joao VI (10 Maart 1820) de infante Isabellla in naam van haren broeder, keizer Pedro I van Brazilië, tot regentes verheven. Pedro schonk aan Portugal eene constitutie, namelijk de „Carta de ley” van den 26sten April 1826, en deed den 2den Mei daaraanvolgende afstand van den troon ten behoeve van zijne dochter Maria II da Gloria. In Julij 1827 werd Dom Miguël tot regent benoemd; hij vernietigde de door hem bezworene grondwet en herstelde het absolute koningschap, maar den 8sten Julij 1832 stapte Dom Pedro met troepen in Portugal aan den mond der Douro aan land, bezette Porto en wist zich aldaar 13 maanden staande te houden tegen de aanvallen van Dom Miguël. Na de zegepraal van zijn admiraal Charles Napier op de vloot van Dom Miguël bij Kaap St. Vincent (3 Julij 1833) kwam de constitutionéle partij in Portugal in opstand, den 24sten Julij capituleerde Lissabon en den 23sten September hield Maria er haren intogt. Nu werd ter gunste van Portugal eene Quadruple-alliantie gesloten van dit Rijk met Engeland, Frankrijk en Spanje. Den 15den Mei 1834 leed Dom Miguël de nederlaag bij Thomar en deed daarop bij de capitulatie van Evora afstand van den troon van Portugal. De constitutie van April 1826 werd door Dom Pedro hersteld en hijzelf tot regent benoemd († 24 September 1834). Onder de regéring van Maria II werd strijd gevoerd tusschen de Pedristen (Chartisten) of voorstanders der grondwet van 1826 (Conservatieven) en de Septembristen of voorstanders der grondwet van 1822 (Radicalen). Deze laatste kwamen door de volksbeweging van 9 September 1836 aan het roer, en den 4den April 1838 werd de herziene grondwet van 1822 door de Koningin en haar gemaal bezworen. Den 27sten Januarij 1842 ontstond er echter een oproer onder de leiding van Costa Cabral ter gunste der constitutie van 1826, en den 19den Februarij trok hij binnen Lissabon om haar te herstellen. Allerlei listen werden door de partijmannen gebezigd om den tot staatskanselier benoemden Cabral te doen vallen, hetgeen eindelijk gelukte door de revolutie van Mei 1846 en door de benoeming van een ander chartistisch ministérie onder de hertogen van Palmella en Saldanha, waarna den 12den October de Septembristen te Porto in opstand kwamen. Nu riep de Koningin op grond der Quadruple-alliantie de verbondene Mogendheden te hulp, waarna in Mei 1847 eene expeditie der opstandelingen door een Engelsch eskader op de kust van Portugal gevangen genomen en den 30sten Junij Porto door Spaansche troepen bezet werd. In Julij 1849 stond Costa Cabral weder aan het hoofd der regéring. Alle partijen der oppositie kwamen echter gezamenlijk tegen hem in verzet, — den 8sten April 1850 ontstond er een militair oproer te Cintra, en den 27sten April een opstand te Porto, zoodat Cabral bezweek, en Saldanha den 15den Mei binnen Lissabon trok en tot opperbevelhebber van het leger en tot eersten minister werd benoemd. Nu werd de grondwet van 1826 gewijzigd door de additionéle acte van 9 Julij 1852, terwijl Saldanha het bewind voerde met dictatoriale willekeur; zelfs werden de Cortes ontbonden, om aan het ministérie eene voldoende meerderheid te bezorgen. Maria II da Gloria werd opgevolgd op den 15den November 1853 door den minderjarigen Pedro V en diens vader Ferdinand tot 16 September 1855 met het regentschap belast. Inmiddels begon de hevigheid der partijschappen te verdwijnen, hoewel Costa Cabral (graaf van Thomar) steeds de leider bleef der oppositie. Niettemin verkeerde de schatkist steeds in een hoogst ongunstigen toestand. In Junij 1857 nam Saldanha zijn ontslag, waarna een ministérie gevormd werd van voormalige Septembristen onder den markies van Loulé, waarin den 14den Maart 1857 ook gematigde Chartisten werden opgenomen. In dat jaar bezweken te Lissabon 5000 personen aan de gele koorts. Ten gevolge van oneenigheid met de Vertegenwoordiging nam in Maart 1859 het ministérie Loulé-d’Avila zijn ontslag, waarna den 16den Mei een kabinet gevormd werd met aanhangers van Saldanha onder den hertog van Terceira. Den 11den November 1861 overleed Pedro V en werd opgevolgd door zijn broeder Luiz I. Onder diens bestuur onstonden geschillen met den H. Stoel wegens de aanmatigingen der clericalen, — voorts werden de majoraten door de wet van 19 Mei 1863 opgeheven en onderscheidene hervormingen ingevoerd. Den 7den April 1865 kwam het ministérie Sá de Bandeira aan het hoofd der zaken, maar werd reeds den 4den September daaraanvolgende wegens den uitslag der verkiezingen door het ministérie d'Aguiar en dit door het ministérie viconde Castro vervangen. Bij gelegenheid van den opstand, in Januarij 1866 door generaal Prim in Spanje verwekt, gaven de Regéring en de Vertegenwoordiging in Portugal duidelijk te kennen, dat zij niet ingenomen waren met de door Spanje voorgestelde Ibérische Unie, en in het laatst van Augustus verklaarde de Regéring zich tegen den Spaanschen opstand. In het begin van 1868 ontstonden er oproerige bewegingen, veroorzaakt door een nieuw belastingstelsel, zoodat den 4den Januarij het ministérie d’Avila aan het roer kwam, hetwelk den 14den Julij daaraanvolgende aftrad, omdat zijne financiële maatregelen geene goedkeuring vonden bij de Cortes. Eene week later vormde Sá de Bandeira een nieuw kabinet. Den 20sten Februarij 1869 werd door een Koninklijk besluit de slavernij in de koloniën opgeheven. Den 19den Mei 1870 ontstond er eene militaire omwenteling onder Saldanha, die tot eersten minister werd benoemd, doch de Kamers protesteerden tegen zijne geweldenarij, zoodat hij den 30sten Augustus aftrad. Toen ontstond er een coalitie-ministérie met Sá de Bandeira aan het hoofd, die evenwel na weinige weken aftrad, waarna een kabinet werd zamengesteld door den Bisschop van Vizeu. Deze laatste verkreeg de meerderheid in de vergadering der Cortes en bleef aan het bewind tot in Maart 1877, toen het door de Progressisten werd ten val gebragt, omdat het den nadeeligen staat der geldmiddelen niet wist te verbeteren. Het werd vervangen door een coalitie-ministérie onder den markies de Avila e Bolama, hetwelk de meest mogelijke spaarzaamheid beloofde en zich bij voortduring aan het hoofd der zaken bevindt. Intusschen laten er, in weerwil van alle staatkundige hervormingen, de administratieve aangelegenheden veel te wenschen over. De middelen der schatkist verkeeren nog steeds in een min gunstigen toestand. De staatsschuld is in een tijdperk van 40 jaar meer dan verdrievoudigd, en alle opofferingen van het Koninklijk Huis, de vermindering van het leger, de besnoeijing van de tractementen der hooge ambtenaren zullen buiten staat zijn dien kanker te genezen, tenzij men het belastingstelsel hervorme, het kadaster invoere en den aanslag in de belastingen naar een algemeen beginsel regele.

Omtrent de Portugésche taal en letterkunde vermelden wij het volgende: de Portugésche taal ontwikkelde zich, evenals alle Romaansche talen, uit een dialect der Romeinsche lingua rustica en is van het Spaansch (Castiliaansch) alleen onderscheiden door de uitspraak en door eenige spraakkunstige eigenaardigheden. Zij wordt, behalve in Portugal, in Brazilië, op de Azoren, op de kust van Afrika en in sommige gewesten van OostIndië (Goa en Diu) gesproken. Een der beste woordenboeken is dat van Domingos Vieira (1875, 5 dln), en onder de spraakkunsten ten behoeve van vreemdelingen wordt die van Bösche (2de druk, 1876, 2 dln) aanbevolen. — De Portugésche letterkunde, die niet roemen kan op eene groote mate van oorspronkelijkheid, wordt, wat hare geschiedenis aangaat, in 4 tijdperken verdeeld. Het eerste, loopende tot aan de 14de eeuw, bevat de volkspoëzij (concioneiros) en vertalingen van Provençaalsche dichtwerken. — Het tweede, zich uitstrekkende over de 14de en 15de eeuw, onderscheidt zich door een magtigen invloed van de zijde van Spanje, alsmede door het bevorderen der poëzij door de Koningen, die van Alfonsus IV tot Emanuël de Groote (1325—1521) zelven de lier hanteerden. Tot de dichters van dit tijdperk behoorden voorts Ribeiro, terwijl het proza zich begon te ontwikkelen in den ridderroman: „Amadis de Gaula” van Vasco de Lobeira (1250). — Het derde tijdperk (1500—1750) omvat den bloeitijd der Portugésche poëzij. Aanvankelijk vormde men zich naar Italiaansche en klassieke voorbeelden. Bij het Italiaansch herdersdicht kwam de ridderromantiek door Moraes (†1572), terwijl de klassieke rigting vertegenwoordigd werd door Ferreira († 1560), die het treurspel: „Inez de Castro” leverde, terwijl daarnaast de nationale kluchtspelen van Gil Vincente († 1557) verschenen.

De vermaardste Portugésche dichter is Luiz de Camoëns († 1579, zie onder dien naam), die door „Os Lusiadas”, door canzonen, sonetten, elegieën enz. een onsterfelijken naam verworven heeft. Na dien tijd kwam onder de Spaansche heerschappij de Portugésche letterkunde in verval. Tot de dichters behoorden: Cortereal en Lobo (1600), ook als prozaschrijver bekend, de Castro († 1633) en Bacellar(† 1633), — en tot de geschiedschrijvers Joao de Barros († 1570), de Castanheda, Albuquerque, de Brito die eene geschiedenis van Portugal tot 1109 schreef, en de Andrade (f 1657), die eene geschiedenis van Dom Joao de Castro leverde. — In het vierde tijdperk eindelijk, loopende van 1750 tot op onzen tijd, heerschte de Fransche klassieke rigting. Tot de dichters en schrijvers van dit tijdperk behooren de navolgers van da Meneses de Ericeyra († 1741), zooals Manoël da Costa († 1768), de Nascimento († 1819), Barbosa de Bocage († 1805) enz., benevens de dichters van den nieuweren tijd: de Aguiar, Nolasco en Gomes, Mouzinho de Albuquerque, Sarmento, Semedo, Maldonado, Magelhaens, de Ameida Garret, de Castilho, de Carvalho, Mendez Leal, Arnóldo Gama, Rabello da Silva, Barbosa y Silva, Novaes, Blas Martins en Camillo Castelloblanco. Onder de Portugésche geschiedschrijvers van onzen tijd bekleedt Herculano den eersten rang wegens zijne voortreffelijke werken: „Da origem et estabelecimento da inquisiçao em Portugal” en „Historia de Portugal”. Sedert 1850 geeft de Académie te Lissabon eene verzameling van bronnen uit voor de geschiedenis van Portugal.

Met betrekking tot de wetenschappelijke geschriften is, in vergelijking met andere landen, de oogst in Portugal zeer schraal. Het ijverigst werd er in vroegere dagen de zeevaartkunde beoefend. De studie der aardrijkskunde, alsmede die der wis- en sterrekunde vonden er in vorstelijke personen invloedrijke begunstigers. Uit de school, door den infant Dom Henrique (Hendrik de Zeevaarder) gesticht, traden uitstekende ontdekkingsreizigers te voorschijn, zooals Diaz, Vasco da Gama, Magelhaens enz. Tot de geleerde mannen, die later grooten roem verworven hebben, behooren op het gebied der wiskunde Garçao-Stockler, op dat der natuurkunde Correa de Serra en Figueiredo, op dat der regtsgeleerdheid Mello, Figueiredo, Ribeiro, Ferreira en Tellez, op dat der sterrekunde Ferreiro d'Arango, op dat der kruidkunde Bodero, op dat der delfstofkunde Camera, op dat der scheikunde Lóbral en op dat der geneeskunde José Maria Soares, Silveira Pinto enz. Eindelijk vermelden wij nog de taalkenners Gonçalves, die een „Diccionario portuguez-chino”, — Ferreira, die een „Magnum lexicon novissimum latinum et lusitanicum”, — en Barbosa, die eene uitmuntende spraakkunst der Portugésche taal in het licht gaf.