Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jagemann

betekenis & definitie

Jagemann (Christian Joseph), een Duitsch letterkundige, die vooral door verbreiding van de kennis der Italiaansche letterkunde groote verdiensten verworven heeft, werd geboren in 1735 te Dingelstädt in het Eichsfeld, voegde zich op zijn 17de jaar bij de orde der Augustijnen, doch ontvlood onmiddellijk na zijn proefjaar uit een klooster te Constanz.

Strijdende met honger en ellende begaf hij zich naar Denemarken, waar hij 2 oud-ooms bezat. Deze bezorgden hem eene plaats als huisonderwijzer. Door heimwee gekweld, keerde hij na verloop van 2 jaar naar de ouderlijke woning terug en moest, tot boete voor zijne overtreding, een pelgrimstogt naar Rome volbrengen. Met blijdschap trok hij derwaarts, smeekte den Paus om ontheffing der straf wegens zijne vlugt en om dispensatie wegens zijn jeugdigen leeftijd, doch moest vele jaren wachten op de vervulling van dien wensch. Inmiddels had hij zich met de Italiaansche letterkunde bekend gemaakt, en deze beviel hem zoozeer, dat hij het besluit nam om na het ontvangen der wijding te Florence te blijven, waar hij de betrekking van biechtvader der Duitschers aanvaardde.

Zijne Italiaansche vertaling der „Erdbeschreibung (1770) van Büching bezorgde hem in Italië grooten roem. Na zijn terugkeer in Duitschland benoemde men hem tot directeur van het R. Katholiek gymnasium te Erfurt, — in 1775 werd hij bibliothecaris der boekerij van de hertogin Amalia te Weimar, en hij overleed den 7den Februarij 1806. Door zijne bewerking der „Storia della letteratura italiana (1777—1781, 3 dln)” van Tiraboschi maakte hij de Italiaansche letterkunde meer algemeen bekend. Zijn Italiaansch woordenboek deed de behoefte aan een beter gevoelen, en zijne Italiaansche spraakkunst was weldra vergeten.

— Zijn zoon Ferdinand Jagemann, geboren te Weimar in 1780, was een verdienstelijk schilder, verwierf den titel van professor, woonde meestal te Rome, en overleed in 1820. — Karoline Jagemann, eene zuster van laatstgenoemde, geboren te Weimar in 1778, bezat een buitengewonen aanleg voor de toonkunst. Zij werd deswege door de hertogin Amalia naar Manheim gezonden, waar zij onderwijs ontving van Beek en Iffland, en zij verbond zich in 1797 aan den schouwburg te Weimar. Door hare ongemeene schoonheid, hare welluidende stem, hare voortreffelijke voordragt en haar tragisch spel wekte zij zoowel in de opera als in het tooneelspel de algemeene bewondering. Weldra verwierf zij de toegenegenheid van den groothertog Karl August, die haar het riddergoed Heigendorf met den titel van vrijvrouwe von Heigendorf schonk. Ook was zij bevriend met Göthe en had tot aan den dood van den Groothertog een weldadigen invloed op de aangelegenheden van het tooneel te Weimar. Later woonde zij bij afwisseling te Berlijn, Manheim en op hare goederen, en overleed te Dresden in 1847.

< >