Inthiema is de naam van een aanzienlijk Friesch geslacht. Van de leden noemen wij:
Frederik van Inthiema, een verdienstelijk letterkundige. Hij werd geboren te Koudum in het midden der 16de eeuw, was aanvankelijk voor den landbouw bestemd, maar overwon den onwil en de kastijdingen zijns vaders en begaf zich naar Leuven, waar hij den graad van docter in de regtsgeleerdheid verwierf. Hij vestigde zich daarna als advocaat te Workum en werd er burgemeester, voorts als advocaat te Leeuwarden. Hij werd intusschen door Alva verbannen met verbeurdverklaring zijner goederen en nam de wijk naar Holland, waar hij graaf Immey met zijne bekwaamheid ter zijde stond. In 1572 zag hij zich benoemd tot fiscaal van den Provincialen Raad, door van Schouwenburg te Franeker opgerigt, en vertrok vervolgens naar Leer in Oost-Friesland, waar hij tot aan 1592 raad was van Johan, graaf van Emden. Hij woonde in 1606 weder te Leeuwarden, waar hij zijne verbeurdverklaarde goederen terugvorderde.
Zijn sterfjaar is onbekend. Van de door hem uitgegevene Latijnsche gedichten vermelden wij: „Querela Hollandiae ad illustrem et fortissimum heroem Guilielmum, comitem de Marca, baronem de Lumey etc. (1576)”, — „Carmen de nativitate, sepultura et resurrectione Christi”, en „De arcis Linganae deditionis causa etc. (1610)”. Ook bestaan van hem in handschrift: „De malorum regum gubernatione libri tres.” Nero van Inthiema, desgelijks een schrijver en dichter. Hij was een zoon van den voorgaande, werd geboren in Oost-Friesland omstreeks het jaar 1576, studeerde te Franeker in de regten en begaf zich na zijne promotie naar zijn geboorteland, hetwelk hij echter eerlang verliet, om als lid van den krijgsraad te dienen bij de troepen van den graaf van Nassau, stadhouder van Friesland. In 1618 werd hij bibliothecaris en secretaris der hoogeschool te Franeker, welke betrekkingen hij waarnam tot aan 1621. Hij leefde nog in 1623, en schreef: „Responsum juridieum secundum pro maturanda Phrisiorum supremae curiae sententiae executione adversus frivolas Camsteranorum exceptiones (1618)”, — „Responsum breve tertium et postremum in executionis causa Liaucamana (1618)”, met een „Carmen” en „Epigrammata”, — „Circa gentilitias familiarum domos earumque appendentes praerogativas masculas ctc. 1619)”, — „Disceptatio juridica super lite inter comitem Frisiae Orientalis Ennonem et Fridericum liberum baronem in Schwartzenborgh (1619)”, — „Censura, judicium sive opinio super comitem Frisiae Ennonem etc. (1621)”, — en „Elegia, in qua regni Hispanici periodus praedicitur (1621)”.