Hildegard (De Heilige), bekend door hare visioenen en openbaringen, werd geboren te Böckelheim in het graafschap Sponheim omstreeks het jaar 1098 en behoorde tot een adelijk geslacht. Van haar 8ste jaar af toefde zij in het klooster Disibodenberg in het vorstendom Zweibrücken, en was er later abdis. Toen hier de nonnen, wegens den roep harer heiligheid derwaarts vloeijende, niet meer geborgen konden worden, stichtte zij in 1184 een nieuw klooster op den Rupertsberg bij Bingen, en bleef er aan het hoofd tot aan haren dood in 1197. Met onverholen vrijmoedigheid verhief zij hare stem tegen de verdorvenheid en de misbruiken der Kerk, alsmede tegen de grove ondeugden der geestelijken, — verkondigde, dat er tijden van wraak over hen zouden aanbreken, waarna de Kerk tot eene algemeene vroomheid zou worden gereinigd, — en wist op eene aanaanschouwelijke wijze de komst van den Antichrist op aarde, zijne nederlaag, de loutering der aarde door vuur, het laatste oordeel en de zaligheid der getrouwen te schilderen.
Haar roem als profetés vermeerderde door reizen, waarop zij predikte en voorspellingen deed, en vooral doordien paus Eugenius III hare goddelijke roeping erkende. Ook de pausen Anastasius IV en Hadrianus IV, keizer Koenraad III en zelfs keizer Frederik I, benevens andere hooge geestelijken en vorsten koesterden de hoogste achting voor hare profetische waardigheid en onderwierpen de gewigtigste geestelijke en wereldlijke belangen aan hare beslissing. Van hare talrijke geschriften zijn de „Scivias (sciens vias) seu visionum et revelationum libri III (1698)” de belangrijkste.