Een dergelijk verlangen naar hervorming der Kerk, als in Duitschland ontwaakt en door Luther bevredigd was, openbaarde zich ook in Zwitserland, de Nederlanden, Engeland en Frankrijk. In Zwitserland plaatsten zich vooral Ulrich Zwingli en Johannes Oecolampadius aan het hoofd der beweging. Toen in 1518 de Franciscaner monnik Bernhard Samson op dergelijke wijze als Tetzél den aflaat predikte en ook Zürich bezocht, ijverde Zwingli met zooveel kracht tegen die zwendelarij, dat de Raad der stad den aflaatkramer niet veroorloofde om er binnen de muren te komen. Zelfs de bisschop van Constanz, Sugo van Landenberg, en zijn vicaris, Johannes Faber, hechtten het zegel hunner goedkeuring aan zijne prediking tegen den aflaat, maar kwamen heftig tegen hem in verzet, toen hij op den weg der hervorming wilde voortgaan.
Vruchteloos echter zocht de pauselijke nuntius deze te keer te gaan, — te vergeefs deden ook de Eedgenooten daartegen waarschuwend en dreigend hunne stem hooren. Met onwrikbare beradenheid en gesteund door den Raad van Zürich, ging Zwingli voort op het ingeslagen pad en zocht de misbruiken op godsdienstig gebied met nog meer voortvarendheid dan Luther af te schaffen. Met te meer kracht traden echter de aanhangers der oude Kerk tegen hem op, en de landsvergadering te Luzern verbood hem de prediking. Daarentegen drong Zwingli bij deze aan op de opheffing van het coelibaat, en werd daarbij ondersteund door velen van zijne vrienden, zooals Georg Chalybeus, Leo Judae, Simon Stumpf, Kaspar Megander enz. Om deze verdeeldheid omtrent de godsdienst uit den weg te ruimen, verordende de Raad van Zürich eene zamenspreking der beide partijen op den 29sten Januarij 1523, waar zoowel de R. Katholieke als de hervormingsgezinde partij hare beweringen met uitspraken des Bijbels zou staven. Ten behoeve van dit gesprek bragt Zwingli 67 stellingen ter tafel, die hij tegen den vicaris-generaal Faber zóó glansrijk verdedigde, dat de Raad hem aanmoedigde, om op den ingeslagen weg voort te gaan en datzelfde voorschreef aan andere predikers in het canton. Daardoor, alsmede door zijne verklaring dier artikelen en door de toespraken van hem en van zijn vriend Leo Judae werd allengs grooter aantal voor de leer der Hervorming gewonnen. Men verbande de altaren, beelden en zelfs de muziek uit de kerken.
De Raad gaf aan de nonnen verlof de kloosters te verlaten, onderscheidene geestelijken traden in het huwelijk, een Duitsch doopformulier werd ingevoerd en de mis afgeschaft. Intusschen verklaarden zich de Eedgenooten te Luzern, Zug en Freiburg, alsmede de aristocratie van Bern tegen die nieuwigheden. Op aandringen van den Raad van Zürich had vervolgens (26 October 1523) eene nieuwe zamenspreking plaats over de beelden en over de mis. Zwingli verscheen en behaalde wederom de overwinning. Met Pinkster 1524 werden alle beelden afgeschaft, alsmede de mis, de getijden, de biecht, de heiligen, de wijding, de kloosterregels en de kloostergeloften. De kloosters werden in scholen en armenhuizen herschapen, en met de invoering der avondmaalsviering in beiderlei gedaante op den 18den April 1526 was de Hervorming te Zürich voleindigd. Weldra verscheen aldaar ook het eerste deel eener Bijbelvertaling, van welke het laatste in 1531 werd uitgegeven.
Moedig en standvastig verdedigde Zürich al die veranderingen in de leer en in de kerkelijke gebruiken tegen de vijandige cantons, bepaaldelijk tegen Schwyz, Zug, Uri, Unterwalden, Freiburg en Luzern. Weldra voegden zich Appenzell en het kleine Mühlhausen bij de voorstanders der nieuwe leer, en ook andere deelen van het Eedgenootschap namen voorbereidende maatregelen, om eene Kerkhervorming in te voeren. Op grond eener uitdaging van dr. Eck werd, na lange onderhandelingen, weder eene zamenspreking over godsdienstzaken vastgesteld, welke den 19den Mei 1526 te Baden in Aargau zou gehouden worden. Oecólampadius en Thomas Murner stonden hier in het strijdperk tegenover een aantal ijverige voorstanders der R. Katholieke Kerk, van welke dr. Eck de voornaamste was. Zwingli kon zich zonder levensgevaar niet derwaarts begeven. Wél gaf de R. Katholieke partij vóór, dat zij de overwinning behaald had, maar het gesprek had niettemin gunstige gevolgen voor de aanhangers der Hervorming.
In Graauwbunderland werd in 1526 eene volkomene vrijheid van godsdienst afgekondigd, en toen een jaar later de Hervormde partij in den Raad te Bern de meerderheid verkregen had, openbaarde zich het verlangen des volks naar eene hervorming op zoo krachtige wijze, dat dé Raad op nieuw eene zamenspreking over zaken van godsdienst vaststelde op den 6den Januarij 1528. Onderscheidene Eedgenooten namen daaraan deel, en de vergadering werd zeer talrijk. Bij Zwingli, Oecólampadius, Conradus Pellicanus, Berchthold Saller (den hervormer van Bern), Ambrosius Flater en Furgauer voegden zich ook Duitsche hervormers. Het gevolg hiervan was, dat ook het magtige Bern zich aan de zijde der Hervorming schaarde. De nieuwe leer verspreidde zich meer en meer in de verschillende cantons, hoewel Schwyz, Uri, Unterwalden, Zug en Luzern in verzet kwamen. Reeds had het meerendeel der cantons de Hervorming omhelsd, toen de R. Katholieke cantons, die tot verdediging der oude leer een verbond met koning Ferdinand, den broeder van keizer Karel V, hadden gesloten, zich gereed maakten tot een openbaren oorlog. Tegenover deze vijandelijke bewegingen sloten in de eerste plaats Zürich en Constanz een verbond (25 December 1527) onder den naam van Furgrechl, en daarbij voegden zich weldra Bern, St. Gallen, Biel, Mühlhausen, Basel en Schaffhausen (1529).
Ook buiten ‘s lands zocht men bondgenooten te verkrijgen, doch het was wegens de leer van het avondmaal niet mogelijk, zich met de Duitsche Protestanten te vereenigen. De zamenspreking te Marburg (1 October 1529) bragt de Protestantsche godgeleerden tot eenheid, met uitzondering van de gevoelens omtrent het avondmaal, en de Zwitsers konden alleen steun vinden bij den Landgraaf van Hessen, die door Zürich en Basel in het Burgrecht opgenomen werd. Intusschen nam de verdeeldheid in Zwitserland toe. De Hervormden hielden geene gemeenschap meer met de 5 R. Katholieke cantons en zochten zelfs den uitvoer van levensmiddelen derwaarts te beletten. Nu deden de R. Katholieken plotselijk een inval op het grondgebied van Zürich, en de troepen, die hen in allerijl te gemoet trokken, werden den 11den October 1531 bij Kappel geslagen. Ook Zwingli sneuvelde in dien strijd.
Door het gevecht bij Kappel was niet zoozeer het bestaan als de uitbreiding der Hervorming in de Duitsch-Zwitsersche cantons opgeheven. Destemeer verspreidde zij zich echter in Fransch-Zwitserland. In Neufchatel werd zij verkondigd door Willem Farel, — en van Bern verspreidde zij zich naar Genève, waar de Hervormde eeredienst in 1534 werd ingevoerd. Hier trad in 1536 Calvijn op, die op de ontwikkeling der Hervormde Kerk een verbazend grooten invloed oefende, en weldra werd de Hervormde leer ook verkondigd in het canton Waadt. De gestrenge kerkelijke tucht, door Calvijn gehandhaafd, bezorgde hem hevige tegenstanders, en deze wisten te bewerken, dat hij in 1538 door een besluit van den Raad verbannen werd.
In 1541 zag hij zich echter op eene eervolle wijze teruggeroepen, en toen werd Genève het middelpunt der Zwitsersche Hervorming. In 1558 stichtte hij er eene académie, waar vele predikanten gevormd werden, die in het buitenland de gevoelens van Calvijn verkondigden. De Hervormde leer vond vooral aanhangers in Hessen, in de Pfalz, in Hamburg en Breinen, in Brandenburg en Silézië, in Polen en Hongarije. Voorts verbreidde zij zich over Engeland naar Schotland, en van Frankrijk, Engeland en Schotland naar de Nederlanden. Vooral van hier werd zij overgebragt naar Noord-Amerika.
Intusschen heeft zich de Hervormde Kerk in de verschillende landen zeer verschillend ontwikkeld. Een algemeen kenmerk intusschen is hare groote eenvoudigheid, waarop echter de Anglicaansche Kerk eene uitzondering maakt, — eene eenvoudigheid, blijkbaar in de afschaffing van alle beelden, altaren, kaarsen, misgewaden enz., alsmede in den meer gemeenebestelijken vorm van bestuur, zoodat de bisschoppen door besturende ligchamen werden vervangen. Het eigenaardige der Hervormde leer openbaarde zich aanvankelijk vooral in die van het avondmaal, daar deze de R. Katholieke transsubstantiatie geheel en al verwierp en in plaats van het stoffelijk nuttigen van het vleesch en bloed van Christus slechts eene geestelijke nuttiging door het geloof aannam, zoodat de spijzen slechts als zinnebeeldige teekenen van bovenzinnelijke voorregten door den mond werden opgenomen. Het verschil van gevoelen tusschen Zwingli en Calvijn omtrent deze aangelegenheid is niet zoo groot als sommigen meenen. Men vindt in het algemeen bij de Hervormden niet zulk eene juist afgebakende eenheid van leerstellingen als bij de Lutherschen.
Op den rijksdag te Augsburg (1530) stelde Zwingli zijne geloofsbelijdenis ter hand aan den Keizer, doch daarenboven werd door de steden Straatsburg, Constanz, Memmingen en Lindau eene afzonderlijke geloofsbelijdenis (Confessio tetrapolitana) ingeleverd,— en reeds in 1532 verscheen Basel met eene nieuwe geloofsbelijdenis. Men weet voorts dat op het Concilie te Mantua eene afzonderlijke geloofsbelijdenis der Hervormde Kerk in Zwitserland is ter tafel gebragt. Hiertoe vervaardigden Bullinger, Myconius, Grynaeus, Judae en Megander de „Confessio Helvetica”, welke door de steden Zürich, Bern, Basel, Schaffhausen, St.Gallen, Mühlhausen en Biel aangenomen werd en in Zwitserland haar gezag behield tot in 1839. Ook Calvijn was niet in staat, om aan de Hervormde Kerk eene volkomene leerstellige eenheid te verschaffen, hoewel zijn Groote en Kleine Catechismus (1536 en 1541) geruimen tijd — vooral te Genève — als gezaghebbende schriften werden beschouwd.
De wegruiming der verdeeldheid met de Luthersche Kerk omtrent de leer van het avondmaal, op eene zamenkomst te Wittenberg, hield geen stand, daar de godgeleerden te Zürich nu nog duidelijker voor hunne overtuiging uitkwamen, om elke verdenking van eene gehuichelde overeenstemming met de Luthersche leer van zich af te werpen. Later werd in den „Consensus Tiguriensis (1549)” het geschil der mannen van Zürich en Genève omtrent het avondmaal bijgelegd. Van de Zwitsersche belijdenisschriften noemen wij voorts den „Consensus Tigurinus (1554)”, den „Catechismus Tigurinus (1559)”, de „Confessio et expositio simplex (1566)” en de „Formula consensus Helvetici (1671)”, in 26 artikels, in bekrompen orthodoxen geest opgemaakt door Heidegger, Turretinns, Rivetus, Maresius en anderen. Zij werd sedert 1675 allengs door de Hervormde Zwitsersche cantona aangenomen, maar ook wegens hare gestrengheid weldra weder afgeschaft.
Te midden van een zwaren strijd was eerst volgens de grondstellingen van Luther, later naar die van Calvijn ook in de Nederlanden de Hervorming doorgedrongen. Niet weinig werd zij er bevorderd door den onafhankelijkheids-oorlog der ingezetenen tegen het R. Katholieke en tyrannisérende Spanje, hetwelk een krachtig verzet wekte tegen zijne geloofsregtbank en kettervervolgingen. De Nederlandsche geloofsbelijdenis (Confessio Belgica), die den geest van Calvijn ademt, is van het jaar 1561. Toen in den aanvang der volgende eeuw vooral Arminius zijne stem verhief tegen de leer der voorbeschikking volgens Calvijn, kwam de Calvinistische regtzinnigheid met grooten ijver in het geweer tegen de Arminianen. De geloofsbelijdenis, „Remonstrantia” geheeten, waarnaar zij den naam van Remonstranten ontvingen, door hem in 1610 overgelegd aan de Staten van Holland, gaf den Calvinisten — ook Contra-Remonstranten of Gomaristen naar hun aanvoerder Gomarus geheeten — aanleiding tot het zamenroepen eener algemeene Nationale Synode te Dordrecht, die in Mei 1619 de leer der Remonstranten verwierp en de Calvinistische praedestinatieleer bevestigde. Dit „Judicium Synodi Dordracenae” werd echter in de Nederlanden niet als eene onfeilbare uitspraak aangenomen. De Remonstranten, schoon aanvankelijk vervolgd, vormden een afzonderlijk kerkgenootschap, hetwelk in 1621 van Episcopius eene geloofsbelijdenis ontving. De overgroote meerderheid echter hield zich aan de beslissing der Dordtsche Vaderen en bleef in ons land de heerschende Kerk tot in 1795.
In de laatste 50 jaar zijn intusschen de Hervormden in Nederland voor een groot deel afgeweken van de gestreng-Calvinistische stellingen. Voorbeschikkings-, voldoenings- en inspiratieleer hebben zij laten varen zonder zich van het Hervormde Kerkgenootschap te verwijderen of dit laatste op nieuw te hervormen. Geen wonder, dat zulks aanleiding heeft gegeven tot velerlei verdeeldheid. De eigenlijke Calvinisten, namelijk de ChristelijkGereformeerden, hebben omstreeks 40 jaar geleden, aanvankelijk onder den naam van Afgescheidenen, een afzonderlijk kerkgenootschap gevormd, vooral onder de leiding van de predikanten Schotten en de Cock. Een aanvankelijke tegenstand van staatswege heeft die beweging niet weinig bevorderd, en genoemd Kerkgenootschap telt thans in bijna alle aanzienlijke plaatsen van ons Vaderland hare kerken en scholen, waarvoor het zich op voorbeeldige wijze groote opofferingen getroost, terwijl het tevens eene kweekschool ter opleiding van predikanten te Kampen bezit.
Zijn deze van het vooruitstrevend Hervormd Kerkgenootschap tot de vroegere leerstellingen teruggekeerd, — aan de andere zijde is men in die vooruitgaande rigting voortgeschreden, aanvankelijk vooral in de Groninger school, maar in den laatsten tijd bepaald in die, welke met den naam van „de moderne” bestempeld wordt. Deze neemt het echt-Protestantsche beginsel „vrijheid van onderzoek” tot basis, en besteedt hare kracht aan eene critische waardéring der gewijde schriften, weshalve zij zich geenszins gehouden gevoelt, om zoodanige verhalen des Bijbels, die met rede en ervaring in strijd zijn, als onbetwistbare waarheid aan te nemen. Uit een en ander blijkt, dat het Hervormde Kerkgenootschap in ons Vaderland in zoodanigen toestand verkeert, dat het dringende behoefte heeft aan eene doortastende hervorming.
In Frankrijk hadden de Hervormde Gemeenten (zie Hugenoten) veel te Iijden. Anton de Chandieu, predikant te Parijs, stelde voor haar eene geloofsbelijdenis op, welke als „Gallicarum ecclesiarum confessio fidei” op eene Synode te Parijs in 1559 aangenomen en op eene Nationale Synode te La Rochelle in 1571 bekrachtigd werd. Steeds bleven zij blootgesteld aan de aanvallen der Jezuïeten, die ook de gruwelen van den St. Bartholomaeus-nacht te voorschijn riepen totdat zij volgens het Edict van Nantes in 1598 geduld werden. Vreeselijk echter werden zij vervolgd, toen Lodewijk XIV dat Edict ophief, en eerst de groote omwenteling in het laatst der voorgaande eeuw bragt er aan de Hervormden vrijheid van geloof. In onze dagen is ook daar tusschen de regtzinnigen, die aan de geloofsbelijdenis van La Rochelle vasthouden, en de hervormden der moderne rigting eene onherstelbare scheuring ontstaan, — vooral na de besluiten der Synode, welke er een paar jaar geleden gehouden werd. — In Engeland, waar de Hervormde Kerk steun vond bij Hendrik VIII en vooral bij zijne dochter Elizabeth, ontstond naast de Hervormde Staatskerk — de Anglicaansche, die nog veel van het uitwendige der R. Katholieke eeredienst behouden heeft — eene gestreng-Calvinistische partij, namelijk die der Presbyterianen, welke vooral in Schotland de overhand verkreeg. De Engelsche Presbyterianen omschreven hun geloof in 1648 in de Westminster-confessie, — en de Schotsche in de reeds veel vroeger door John Knox opgestelde „Confessio Scotica (1560)”. — De Hongaarsche gemeenten hadden hunne „Confessio Hungarica sive Czengerina (1557)”. — In Duitschland, waar aanvankelijk slechts enkele Noord-Duitsche steden zich met de leer van Zwingli vereenigd hadden, won het Calvinismus veld door zijne vereeniging met de rigting van Melanchthon, welke aanvankelijk met die van Luther om den voorrang streed. Bepaaldelijk omtrent de leer van het avondmaal waren Calvijn en Melanchthon tot eenstemmigheid gekomen, en het lag dus voor de hand, dat beider aanhangers zich vereenigden tegen de leer van Luther.
De wijziging, door Melanchthon in art. 10 der Augsburgsche Confessie gebragt, werkte niet weinig mede, om de eenheid van zijne volgelingen, door de gestrenge aanhangers van Luther met den naam van Crypto-Calvinisten bestempeld, met de Zwitsersche Hervormden te bevorderen. Terwijl in Keur-Saksen en elders de Melanchthonianen verdreven en in 1580 door de „Formula Concordiae” van de Nieuwe Noord-Duitsche Luthersche kerk uitgesloten werden, had in de Pfalz, in Anhalt, in Hessen en elders het „Corpus doctrinae Philippicum” een onbeperkt gezag. Allengs echter vond ook de Calvinistische predestinatieleer en de Hervormde leer in het algemeen hier ingang, zoodat er de eeredienst naar het voorbeeld der Zwitsersehe gemeenten geregeld werd. Op deze wijze ontstond naast de Luthersche kerk eene reeks van Duitsch-Hervormde kerken, die bij den Vrede van Munster (1648) werden erkend en in den keurvorst Johann Sigismund von Brandenburg een magtigen beschermer vonden. Ook in de Rijnstreken , Nassau, Bremen en elders ontstonden Hervormde gemeenten.
Het verschil tusschen deze en de Luthersche gemeenten was groot genoeg, om eene breede kloof te vormen. Niettemin waren de Hervormden niet ongezind tot vereeniging. Ook zijn door den loop des tijds de scherpe kanten bij de middenpartijen dezer kerkgenootschappen langzamerhand afgesleten, weshalve er alle uitzigt op zamensmelting ontstaat, zooals zich die in Pruissen sedert 1817 en in andere Duitsche staten in de „Evangelische Union” reeds openbaart. De brandpunten eener meer onbekrompene zienswijze met betrekking tot de Hervormde leer bevinden zich in Zwitserland te Zürich, in Duitschland te Straatsburg, en in Nederland te Leiden.