Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hugenoten

betekenis & definitie

Hugenoten was weleer in Frankrijk een scheldnaam van de aanhangers der Hervorming. Volgens sommigen ontvingen zij dien, omdat zij aanvankelijk godsdienstige vergaderingen hielden op eene heide bij Tours, waar volgens de legende Hugo Capet spookte. Reeds dadelijk bij het opkomen der Hervorming in Duitschland vond zij voorstanders in Frankrijk. Onder de hoede van Margaretha van Navarre verkondigde sedert 1523 Melchior Wolmar, een Zwitser van geboorte, in het zuiden de leer van Luther, en Gérard Roussel en Jacques Lefèvre deden er Luthersche gemeenten verrijzen.

Toen later Calvijn optrad, nam de afvalligheid van de R. Katholieke Kerk onder den adel en den bugerstand aanmerkelijk toe. Doch reeds Frans I belette de verbreiding der Hervormde leer en deed vele ketters naar den brandstapel voeren. Het verbond van Hendrik II met de Duitsche Protestanten schonk eenige verademing aan de verdrukten. Doch dit veranderde, toen het geslacht der Guise’s aan het Hof de overhand behield op de Protestantsche Bourbons. Sedert 1555 bedreigde een edict de ketterij met den brandstapel, en ten tijde van Frans II vervulden teregtstellingen, verbeurdverklaringen en verbanningen het rijk met bloed en ellende. Zulk een misbruik van gezag noodzaakte eindelijk de Protestanten tot verzet, en zij kozen prins Lodewijk I Condé tot hun aanvoerder. Den lsten Februarij 1560 werd te Nantes besloten, den Koning te vragen om godsdienstvrijheid en verwijdering der Guise's, terwijl men ingeval van weigering den Koning gevangen nemen en Condé tot stadhouder-generaal benoemen zou. Het Hof echter, van die voornemens onderrigt, nam de vlugt van Blois naar Amboise en benoemde den hertog François de Guise tot stadhouder-generaal.

Toen eenige benden gewapende Protestanten naar Amboise oprukten, werden zij verslagen en gedeeltelijk gevangen genomen, waarna 1200 van deze door beulshanden omkwamen. De Guise's zochten nu de herstelling der Inquisitie te bewerken, doch konden slechts gedaan krijgen, dat door het Edict van Romorantin (1560) de bevoegdheid tot kettervervolging van het Parlement op de bisschoppen overging. Inmiddels beklom de minderjarige Karel IX den troon, en de Koningin-moeder, Catarina dei Medici, verwijderde de heerschzuchtige Guise's van het staatsbestuur en verhief den zwakken Antoine de Bourbon tot stadhouder-generaal. Ook de Guise’s maakten nu een verbond, het Triumviraat (Driemanschap), zoodat Catarina zich genoodzaakt zag, steun te zoeken bij de Protestantsche vorsten. In Julij 1561 verscheen een Edict, waarbij het ter dood brengen van ketters en het gebruik van den scheldnaam Hugenoten afgeschaft werd, terwijl het Hof, om den strijd geheel en al uit den weg te ruimen, den 3den September te Poissy de gelegenheid opende voor een twistgesprek over de godsdienst. Daar waren de cardinaal van Lotharingen en tegen hem Theodoor Beza de voornaamste kampvechters. Het gevolg daarvan was, dat de Fransche Protestanten zich onder den naam van Calvinisten vereenigden en allengs stoutmoediger werden. Voorts werd Catarina door de listen en lagen van het Driemanschap gedrongen, om meer dan ooit gemeene zaak te maken met de Protestanten, en den 17den Januarij 1562 verscheen het Edict, waarbij hun gewetensvrijheid en aan den adel vrijheid van godsdienstoefening op de kasteelen werden toegekend.

De woede van de Guise’s en van hunne dweepzieke aanhangers kende geene grenzen. Den lsten Maart 1562 ontstond te Vassy tusschen het gevolg van den hertog de Guise en de Protestanten, die in eene schuur godsdienstoefening hielden, een bloedig gevecht, hetwelk de Protestanten als eene schennis van het Edict beschouwden. Condé snelde naar Orléans en riep zijne geloofsgenooten te wapen, zoodat de Guise's zich meester maakten van den Koning en van zijne Moeder, terwijl zij de Protestanten voor oproerlingen uitkreten. Nadat de troepen van het Hof den llden September 1562 na een vreeselijk bloedbad Rouen veroverd hadden, werd den l9den December bij Dreux een veldslag geleverd, waar de Protestanten na hevigen tegenstand de nederlaag leden. De hertog de Guise sloeg nu het beleg voor Orléans, om door het veroveren van deze vesting aan de Protestanten den doodsteek toe te brengen, doch verloor er het leven op den 18sten Februarij 1563. De Koningin-Moeder sloot den 19den Maart met overhaasting den Vrede van Amboise, waarbij aan de Protestanten, behalve in enkele districten en steden, vrijheid van godsdienstoefening werd toegestaan. Catarina echter haatte zelve het nieuwe geloof; zij had zich van de Protestanten enkel als werktuigen bediend, om de Guise’s te vernietigen. Thans sloot zij, tot uitroeiing der ketterij, een verbond met Spanje, beperkte de naauwelijks verleende vrijheid in Augustus 1664 door het Edict van Roussillon en bedreigde gestadig de vrijheid en het leven van Condé en van den admiraal de Coligny.

Deze beide opperhoofden en steunpilaren der Protestantsche zaak namen eindelijk het besluit, om zich den 29sten September 1567 te Monceaux van den persoon des Konings meester te maken. Het Hof vlugtte echter naar Parijs, en deze stad werd gedurende eene maand door Condé omsingeld. Den 10den November viel tusschen laatstgenoemde en den connétable de Montmorency bij St. Denis een gevecht voor, waarin 2700 Protestanten zich tegen een 7-maal zoo sterken vijand met den grootsten heldenmoed verdedigden. Condé trok daarna naar Lotharingen, vereenigde er zich met hulptroepen, ten bedrage van 10000 man door John Casimir, keurvorst van de Pfalz gezonden, en bedreigde wederom Parijs. Daarop sloot Catarina den Vrede van Longjumeau (27 Maart 1668), waarbij het Verdrag van Amboise hersteld werd. Niettemin vervolgde zij bij voortduring de Protestanten, zoodat er 3000 ter sluiks vermoord of teregtgesteld werden en Condé en Coligny zich naauwelijks tegen de aanslagen der moordenaars konden beveiligen. Beiden namen de wijk naar La Rochelle, waar ook koningin Johanna van Navarre met haren 15-jarigen zoon — later Hendrik IV van Frankrijk — eene schuilplaats vond.

Nadat de Protestanten soldaten uit Duitschland en geld uit Engeland hadden bekomen, maakten zij zich gereed tot den derden Religie-oorlog. Den 13den Maart 1569 verloren zij echter tegen den hertog van Anjou, later koning Hendrik III, bij Jarnac een belangrijken veldslag, waarbij Condé door sluipmoord om het leven kwam. Hierdoor zonk de moed der Protestanten. De Koningin van Navarre evenwel poogde op eene vergadering te Cognac hare geloofsgenooten door eene vurige toespraak weder op te beuren en plaatste haren zoon aan het hoofd der Protestantsche zaak, terwijl de Coligny het bevel over het leger op zich nam. Nadat hij zich den 15den Junij 1569 met een hulpkorps van 11000 man Duitschers onder aanvoering van von Mansfeld vereenigd had, sloeg hij het beleg voor Poitiers, doch de hertog van Anjou bragt hem den 3den October bij Moncontour eene geduchte nederlaag toe. Het Hof maakte echter geen gebruik van deze overwinning, en de Coligny ontving uit Engeland, Zwitserland en Duitschland aanzienlijke versterking, veroverde in 1569 Nîmes en ontzette La Rochelle, terwijl Lanoue op de troepen van het Hof bij Luçon de overhand behield. Bij dien voorspoed der Protestanten verlangden Catarina en haar zoon naar vrede; het verdrag, den 8den Augustus 1570 te St. Germain-en-Laye gesloten, verleende aan de Protestanten amnestie, vrijheid van godsdienstoefening, behalve te Parijs, en onderscheidene vestingen.

Nu deed Catarina pogingen om de Hervormden, die zij in het open veld niet had kun nen overwinnen, door moord en verraad te vernietigen. Nadat de aanzienlijkste Protestanten ter gelegenheid van het huwelijk van Hendrik van Navarre met ’s Konings zuster en onder voorwendsel van een eerlang tegen Spanje te voeren oorlog naar Parijs gelokt en door gewaande vriendschaps blijken zorgeloos gemaakt waren, volgde in den Bartholomaeusnacht (zie aldaar) de algemeene kettermoord. Omstreeks 5000 Protestanten, waaronder de edele de Coligny, werden te Parijs om gebragt, en binnen de daaropvolgende 2 maanden nog 30000 in andere deelen van Frankrijk. Wèl waren de Protestanten door die gruweldaad van hunne aanvoerders beroofd, maar zij grepen vol moed naar de wapens, sloten de poorten van hunne belangrijkste vestingen en verdedigden deze tegen de troepen van het Hof met ongemeene volharding. De hertog van Anjou zag vóór La Rochelle zijn leger versmelten en daar hij tot den Poolschen troon geroepen werd, sloot hij den 24sten Junij 1573 vrede, waarbij aan de Protestanten vrije godsdienstoefening, de vestingen Montauban, Nîmes en La Rochelle en volkomene gewetensvrijheid werden toegekend. Eene R. Katholieke Hofpartij met den hertog van Alençon, den jongsten zoon van Catarina, aan het hoofd, verbond zich nu met de Protestanten tegen de heerschappij van de Koningin-Moeder en van de Guise’s, zoodat Catarina terstond na den dood van Karel IX haren zoon Hendrik III aanspoorde om den strijd met de Protestanten te vernieuwen. Deze laatsten echter ondervonden een onverhoopten voorspoed; in den loop van 1575 verloren de Koninklijke troepen onderscheidene vestingen, werden bij Gordes door Montbrun geslagen en vroegen vruchteloos vrede. Prins Hendrik I Condé bragt met Johan Casimir van de Pfalz een magtig leger uit Duitschland naar Frankrijk en vereenigde zich in Maart 1576 met den ontevreden hertog van Alençon, zoodat het Protestantsche leger 35000 man telde en bijna dubbel zoo sterk was als dat van het Hof, hetwelk door den hertog de Mayenne werd aangevoerd.

Daarenboven maakte Hendrik van Navarre belangrijke vorderingen in Guyenne. Om die reden sloot het Hof den 8sten Mei te Beaulieu een verdrag, dat eindelijk aan de Protestanten eene onbeperkte vrijheid van godsdienstoefening en een groot aantal vestingen verleende. Tevens betaalde de Koning de soldij der Duitsche hulptroepen. Hertog Henri I de Guise, hierdoor in het volvoeren zijner staatkundige ontwerpen belemmerd, bragt nu echter een verbond van R. Katholieken, de Heilige Ligue, tot stand, en ook de Koning moest ter handhaving zijner heerschappij daaraan deelnemen en den zesden Religie-oorlog doen ontbranden. Doch reeds in September 1577 werd de vrede op den grondslag der vroegere voorwaarden vernieuwd, waarna Catarina , om den hertog de Guise tegen te werken, te Nerac geheime onderhandelingen met Hendrik van Navarre aanknoopte en hierdoor aan de Protestanten nog eenige vestingen bezorgde. Daar echter de trouwelooze hofpartij zich om het gesloten verdrag weinig bekreunde, opende Condé in 1579 den oorlog met de verovering van Lafère, en Hendrik van Navarre in April 1580 met de inneming van Cahors. Door bemiddeling van den hertog van Anjou (Alençon) sloten echter de Protestanten, die dezen strijd overbodig oordeelden, op nieuw vrede te Flex den 12den September 1580 en bedongen daarbij de vroegere regten.

De langgewenschte wapenstilstand duurde nu tot 1584, toen door het overlijden van den hertog van Anjou het uitzigt op den troon geopend werd voor Hendrik van Navarre. Aanstonds beijverden zich de Guise’s om opnieuw eene Ligue te stichten, en zij verbonden zich met Spanje en met den Paus om de ketterij uit te roeijen, waarna zij den cardinaal van Bourbon tot troonopvolger benoemden en in verzet kwamen tegen den Koning en tegen de Protestanten. Op aandringen zijner moeder moest Hendrik III, na het sluiten van eene overeenkomst te Nemours (7 Julij 1585) de Protestanten vervallen verklaren van hunne regten. Tevens onderscheidde zich de Ligue te Parijs door een dweepzieken ketterhaat, en nadat de Protestanten weder geld uit Engeland en soldaten uit Duitschland bekomen hadden, nam de achtste Religie-oorlog een aanvang. Van de drie legerkorpsen van het Hof werd één, onder bevel van den hertog de Joyeuse, den 8sten October 1587 bij Coutras door Hendrik van Navarre geheel en al verslagen , doch de veldheer verzuimde zijn voordeel te doen met deze overwinning, zoodat het Hof gelegenheid ontving, het Duitsche leger uit Frankrijk te verjagen. De hertog de Guise, die gedurende den oorlog zich in het bezit had gesteld van het staatsgezag, noodzaakte nu den Koning op den 19den Julij 1588 tot de onderteekening van het Reunionsedict van Rouen, waarin de uitroeping der ketters door het zwaard en de uitsluiting van Hendrik van Navarre van den troon was vastgesteld.

Intusschen kwamen de eerzuchtige bedoelingen van den hertog de Guise zóó duidelijk aan den dag, dat de Koning hem en zijn broeder, den cardinaal, in September 1588 op den Rijksdag te Blois deed vermoorden. Daar de Koning nu geheel en al verlaten werd door de R. Katholieken, moest hij zich in de armen werpen van de Protestantsche partij. Hendrik III trok met de Protestantsche troepen naar het oproerige Parijs, maar werd gedurende de belegering den lsten Augustus 1589 door Clement, een dweepzieken monnik, om het leven gebragt, zoodat de kroon van Frankrijk nu ten deel viel aan Hendrik van Navarre, het opperhoofd der Hervormden. Hierdoor veranderde de toestand der Protestanten zonder evenwel beter te worden. Zij waren thans genoodzaakt, Hendrik IV in zijn strijd tegen de Ligue bij te staan en konden vermoeden, dat zij bij de hardnekkigheid, waarmede velen van den adel en van het volk aan de R. Katholieke Kerk gehecht waren, later als onnutte werktuigen ter zijde zouden worden geschoven. Voorts, toen Hendrik tot het verkrijgen der kroon tot de R.

Katholieke Kerk overging (Julij 1593), beschouwden de Protestanten dien stap als een gewetenloos verraad, zoodat zij de zijde des Konings verlieten en plannen maakten om een ander opperhoofd te kiezen. Eindelijk onderteekende Hendrik IV, nadat hij alle gemeenschap met de Ligue afgebroken had, gedurende de vredesonderhandelingen met Spanje den 13den April 1598 het vermaarde Edict van Nantes, hetwelk in 91 openbare en 61 geheime artikels de regten der Protestanten waarborgde. Met uitzondering van enkele steden, zooals Rheims en Soissons, ontvingen zij vrijheid van godsdienstoefening, terwijl het hun tevens geoorloofd was, synoden z men te roepen. De Staat verleende hun jaarlijks eene aanzienlijke som tot onderhoud der geestelijkheid, en hunne kinderen konden alle scholen bezoeken. Ook waren zij benoembaar voor alle ambten en waardigheden en zouden zij voor de helft zitting hebben in sommige regtbanken (chambres mi-parties), terwijl zij de vestingen nog 8 jaar zouden bezitten. Het Parlement bevestigde dit Edict den 25sten Februarij 1599.

Onder de regéring van Hendrik IV, wiens minister Sully zelf tot de aanhangers der Hervorming behoorde, bleven de Protestanten ongedeerd. Toen echter Maria dei Medici, de gemalin van Hendrik IV, zich gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIII met het bewind belastte, wekte de onafhankelijkheid der Protestanten den naijver en den afkeer van het absolutistisch-gezind Hof. Wél bezwoer de Koning in 1614 het Edict van Nantes, maar zijn huwelijk met eene Spaansche prinses deed de bezorgdheid der Protestanten dermate klimmen, dat zij gemeene zaak maakten met den oproerigen prins Hendrik II van Condé. Ofschoon door het Verdrag van Londen (4 Mei 1616) hunne godsdienstvrijheid nogmaals bevestigd werd, wachtte het Hof slechts op eene gunstige gelegenheid om hen van hunne regten te berooven. Reeds in Junij 1617 gaf de zwakke Koning door een Edict bevel tot vernietiging der Protestantsche Kerk en der haar verleende voorregten in het landschap Béarn. De kanselarij te Pau weigerde het Edict als wettig te erkennen, en de zaak bleef rusten. Op aansporing evenwel van de Jezuïeten en van Luynes, ’s Konings gunsteling, die langs dezen weg de waardigheid van connetable wenschte te verwerven, gaf de Vorst in 1620 in persoon door geweld van wapenen uitvoering aan zijn Edict. De Protestantsche kerken werden omvergehaald, de geestelijke goederen verbeurd verklaard, de R. Katholieke godsdienst ingevoerd en dit gewest ingelijfd bij de goederen der Fransche kroon.

De Protestanten verklaarden die daad eene schennis van het Edict van Nantes en hielden te La Rochelle eene vergadering, welke door het Hof als eene poging tot oproer verboden werd. Toch gaven de Protestanten niet toe. Zij handhaafden hunne regten onder aanvoering van den hertog de Rohan en den prins de Soubise, twee broeders, en het Hof maakte in Mei 1621 een aanvang met den oorlog. Rohan vond echter geene groote geestdrift bij zijne geloofsgenooten, en allengs vielen alle Protestantsche steden door geweld, list en omkooperij in handen des Konings. Eindelijk na de capitulatie van Montpellier (21 October 1622) volgde een algemeene vrede, waarbij het Edict van Nantes bekrachtigd, maar het regt tot het houden van vergaderingen aan de Protestanten ontnomen werd. Het Hof bekreunde zich evenwel zoo weinig om de bepalingen van dit verdrag, dat de Protestanten gebruik maakten van de verwikkelingen der regéring in Italië, om in het begin van 1625 de wapens weder op te vatten. Soubise overwon met eene scheepsmagt, door de stad La Rochelle uitgerust, bij herhaling de zwakke Koninklijke vloot. De cardinaal de Richelieu, die zich alstoen aan het hoofd der zaken bevond, zag zich zelfs genoodzaakt, den vrede aan te bieden, die verkeerdelijk van de hand gewezen werd.

Daarom nam hij het besluit, zich van La Rochelle, het belangrijkste bolwerk der Protestanten, meester te maken. Nadat hij van gehuurde Engelsche en Nederlandsche schepen een eskader gevormd had, behaalde Montmorency in September 1625 eene beslissende zegepraal op de van bondgenooten verstokene mannen van La Rochelle, waarna door tusschenkomst van Engeland den 5den Februarij 1626 de vrede gesloten werd. Weldra echter was men er te La Rochelle van onderrigt, dat de cardinaal aanstalten maakte, om de stad in zijne magt te brengen. De daar aanwezige Protestanten zochten bescherming en ondersteuning bij Karel I, koning van Engeland, en deze zond hun in Julij 1627 eene vloot van 40 schepen met 10000 man, onder aanvoering van den hertog van Buckingham. Doch de geringe bekwaamheid van dezen, het ontbreken van ervaren krijgsbevelhebbers en de vrees der overige Protestanten voor een algemeenen oorlog verlamden de kracht dezer onderneming. Den 10den Augustus nam de belegering van La Rochelle in tegenwoordigheid van den Koning en van den Cardinaal een aanvang. Nadat de Engelschen den 8sten November van het eiland Ré verjaagd waren, deed Richelieu de stad ook van de zeezijde insluiten door een dam, met verbazend groote moeite en kosten in zee opgeworpen. De belegerden verdedigden zich met dapperheid, maar waren aan groot gebrek ter prooi.

In Mei 1628 vertoonde zich onder het bevel van graaf Denbigh eene Engelsche vloot, die evenwel na verloop van weinige dagen moest vertrekken. Eene andere van 140 schepen, in September onder den onbekwamen graaf Lindsey derwaarts stevenend, kon ook niets uitrigten. De bittere nood dwong eindelijk den 28sten October 1628 La Rochelle tot de overgave. Van de 24000 inwoners waren slechts 4000 in een uitgehongerden toestand overgebleven ; deze ontvingen volledige amnestie, doch de stad verloor hare voorregten en vestingwerken. Nog altijd was de Rohan meester van een aantal versterkte plaatsen, zooals Nîmes, Montauban en Castres, doch ook hij moest den 27sten Junij 1629 te Alais een verdrag sluiten en zich op dergelijke voorwaarden overgeven. Nu waren de Protestanten geheel en al weerloos en aan de willekeur van het Hof onderworpen, dat evenwel hunne gewetensvrijheid weinig beperkte. Eerst Lodewijk XIV, op gevorderden leeftijd tot femelarij overhellend, liet zich door mevrouw de Maintenon en zijn biechtvader Lachaise overhalen om de Protestanten te vervolgen. Langzamerhand ontnam hij hun de gelijkheid voor de wet, en na den dood van Colbert (1684) beraamde hij met den kanselier Letellier plannen om hen uit te roepen.

Krijgsbenden, door monniken vergezeld,trokken nu door de zuidelijke gewesten, noodzaakten de inwoners hun geloof af te zweren, haalden de kerken omver en bragten de predikanten ter dood. Honderdduizende Protestanten namen de vlugt naar Zwitserland, de Nederlanden, Engeland en Duitschland, waar men hen met opene armen ontving. Vruchteloos poogde Louvois door bewaking der grenzen de emigratie te beletten. Velen ook omhelsden in schijn de R. Katholieke godsdienst, maar zij werden bij het geringste bewijs van terugkeer tot het Protestantismus zonder verschooning teregtgesteld. Toen Lodewijk eindelijk meende, dat de ketters verdelgd waren, hief hij het Edict van Nantes op (23 October 1685).

Dit was de aanvang van eene nieuwe vlugt en van nog vreeselijker vervolging der Protestanten. Uit de omstreken van Nîmes namen duizenden de wijk naar het Cevennesgebergte, om er de godsdienstoefening voort te zetten, en in 1702 nam de Cevennes-oorlog een aanvang, die onder de vreeselijkste gruwelen tot 1706 aanhield. Het Hof, door den Spaanschen Successie-Oorlog bedreigd, maakte ten slotte een einde aan den strijd, schonk amnestie en bemoeijelijkte de Protestanten niet langer in het heimelijk voortzetten der godsdienstoefeningen. Frankrijk had meer dan een millioen van zijne vlijtigste, welvarendste en braafste burgers verloren, en omstreeks 2 millioen waren, in spijt der vervolgingen, getrouw gebleven aan hun geloof.

De rust, die de Protestanten in het daarop volgende tiental jaren genoten, deed vooral in Provence en Dauphiné hun aantal aanmerkelijk toenemen. Dientengevolge echter liet Lodewijk XV, op aandrang der Jezuïeten, in 1724 een gestreng Edict tegen hen uitvaardigen, — doch deze maatregel was in strijd met den geest des tijds. Een Edict van 1752 verklaarde het huwelijk en den doop der Protestanten onwettig en verordende, dat deze plegtigheden door een R. Katholieken geestelijke moesten geschieden. De emigratie, welke hierdoor op nieuw ontstond, wekte echter zelfs bij de R. Katholieken zooveel weerzin, dat genoemd Edict ingetrokken werd en de vervolging ophield. Beschaving en verlichting traden voor hen in het strijdperk; mannen als Montesquieu en Voltaire rieden tot verdraagzaamheid, en Lodewijk XVI erkende door een Edict van 1787, dat echter eerst in 1789 uitgevaardigd werd, de regtsgeldigheid van het huwelijk en den doop der Protestanten en herstelde hen in hunne burgerlijke regten, hoewel zij nog altijd van het bekleeden van openbare ambten en bedieningen bleven uitgesloten. Doch hoewel in 1789 een voorstel tot volkomene emancipatie der Protestanten in de Nationale Vergadering verworpen werd, namen er Protestanten — zelfs Protestantsche godsdienstleeraars — zitting, terwijl zij in 1790 de teruggave beval van alle sedert Lodewijk XIV verbeurd verklaarde goederen der niet-E.

Katholieken. De „Code Napoléon” schonk aan de Protestanten in Frankrijk dezelfde burgerlijke en staatkundige regten als aan de K. Katholieken. Ofschoon later de grondwet, door de Bourbons uitgevaardigd , de vrijheid der Protestantsche eeredienst waarborgde en den Staat zelfs verpligtte tot bezoldiging der leeraars, werden de Protestanten gedurende de restauratie meermalen verdrukt en vervolgd. In de zuidelijke provinciën, bepaaldelijk in het departement du Gard, veroorloofde zich het gemeen, aangehitst door ultra-koningsgezinden en dweepzieke priesters, bloedige uitspattingen ten opzigte der Protestanten. Eerst de Julij-omwenteling van 1830 bragt hun volkomene vrijheid, en deze is er tot op onzen tijd toe gehandhaafd.

< >