Heidenen noemt men in het algemeen zoodanige menschen, welke verstoken zijn van de kennis en de dienst van den éénen God, derhalve allen, die niet tot de Israëlieten, Christenen en Mohammedanen behooren.
De Hebreeuwsche en Grieksche woorden gojim en ethnikoi, welke in het Nederlandsch door heidenen worden vertolkt, beteekenen niets anders dan volkeren in tegenoverstelling van het uitverkoren volk. Immers ais zoodanig beschouwden zich zoowel de Israëlieten als later de Christenen. De Latijnsche Christenen gebruikten het woord pagani of landbewoners, omdat op het platteland de voorvaderlijke afgoderij het langst bleef stand houden. Zoo was het later met de Germaansche heide-bewoners; vandaar de naam Heidenen. Het aantal heidenen over de geheele aarde bedraagt ongeveer ⅔ der geheele bevolking, doch is in het meest beschaafde werelddeel — in Europa — zeer klein.
In den tijd der Kruistogten rekende men ook de Mohammedanen tot de Heidenen. De wijsbegeerte van onzen tijd beschouwt het Heidendom, het Mozaïsmus en het Christendom als de 3 hoofdvormen van het godsdienstig bewustzijn en wel als 3 trappen, namelijk natuur-godsdienst, wettelijke godsdienst en geestelijke godsdienst. — Men spreekt wel eens van Heiden-Christenen en bedoelt daarmede zoodanigen, die van het Heidendom tot het Christendom zijn overgegaan, in tegenoverstelling van Joden-Christenen, die de wet van Mozes hebben verlaten om zich bij de belijders van Christus te voegen.