Haxthausen-Abbenburg (Franz Ludwig Maria August, vrijheer von), geboren in het land van Paderborn den 3den Februarij 1792, bezocht de mijnschool te Klausthal, studeerde korten tijd te Güttingen, werd daarna vrijwilliger in Hannoversche dienst en nam deel aan den veldtogt tegen de Denen in Holstein, aan de belegering van Hamburg en aan den oorlog in Frankrijk (1814). In 1815 bezocht hij op nieuw de universiteit te Güttingen, waar hij de novelle „Der Algiersklave” in het licht gaf, en in 1818 bepaalde hij zich bij het beheer der vaderlijke goederen, terwijl hij zich tevens wijdde aan de studie der staatkundige aangelegenheden, bepaaldelijk die van den landbouwenden stand. Eene vrucht daarvan was zijn werk: „Die Agrarverfassung und ihrer Conflicte (1829)”, hetwelk de opmerkzaamheid boeide van den toenmaligen Kroonprins van Pruissen, later koning Friedrich Wilhelm IV. Op last van dezen reisde hij in alle provinciën des koningrijks, om er den toestand der wetten, op den landbouw betrekkelijk, gade te slaan, waarna zijn werk: „Die ländliche Verfassung der Provinz Preuszen (1838)” in het licht verscheen.
Inmiddels was hij tot geheimraad benoemd. Een dagbladartikel, door hem geschreven over de Russische ukase van 2 April 1842 (handelend over de te maken overeenkomsten tusschen landheeren en boeren), trok de aandacht van den Keizer van Rusland, die hem den vereerenden last opdroeg, om de binnenlanden van zijn rijk te onderzoeken. Dien ten gevolge schreef hij: „Studien über die innere Zuständen, das Volksleben und insbesondere die ländlichen Einrichtungen Ruszlands (1847—1852, 3 dln)”, — „Die Kriegmacht Ruszlands (1852)”, — „Transkaukasia (1856)", — en „Die ländliche Verfassung Ruszlands (1866)”. Ook schreef hij nog: „Das constitutionele Princip (1865)”, en overleed te Hannover den 31sten December 1866.