Havik (De) of Astur palumbarius is de grootste roofvogel van ons werelddeel en vormt met den sperwer en vele uitheemsche vogels de groote familie der Haviken, tot de onderafdeeling der Valkachtige vogels behoorende. De haviken onderscheiden zich door sterk afgeronde en korte vleugels, een krachtigen snavel, wiens bovenkaak aan weerszijden met een zoogenaamden tand gewapend is, veelal door witachtige vederen, bij jonge dieren met bruine overlangsche vlekken, bij oude met donkere, smalle dwarsstrepen geteekend. De onderscheidene soorten verschillen aanmerkelijk; zulke, die den grondvorm der familie het duidelijkst vertoonen, hebben zeer sterk ontwikkelde teenen en nagels, voeden zich met het versche vleesch van zoogdieren en vogels en zijn bloeddorstiger dan leeuwen.
Tot de geslachten van de familie der Haviken behooren de ruigpoot-haviken (Spizaëtos), die in Afrika, Zuid-Amerika en Japan tehuis behooren. De overigen hebben naakte pooten. Daartoe rekent men de eigenlijke haviken of sperwers, terwijl de secretarissen of slangeneters (Gypogeranus serpentarius), in Afrika levende, door de buitengewone lengte hunner voetwortels het meest van den gewonen vorm afwijken.
De eigenlijke haviken onderscheiden zich door zeer krachtige, met schilden bekleede voetwortels en door lange, krachtige, met kromme, puntige nagels gewapende teenen. De meeste soorten worden zoo groot als een flinke haan, en de harpij (Astur harpygia), uit de keerkringslanden van Amerika afkomstig, evenaart in grootte den arend. Daarentegen is Astur trivirgatus van Java niet grooter dan eene duif. Astur radiatus komt in grootte met den gewonen havik overeen.
Laatstgenoemde, door bijgaande afbeelding voorgesteld, is ongeveer 6 Ned. palm lang. Hij heeft lichtgele pooten, en zijne vederen zijn in het eerste jaar op den rug bruin en onder den buik rosachtig met bruine vlekken. Later wordt hij van boven leikleurig en van onderen wit met smalle, zwartachtige dwarsstrepen. Het mannetje is veel kleiner dan het wijfje. Men vindt dezen vogel in de boschrijke streken van bijna geheel Europa en MiddenAzië, en in ons Vaderland bepaaldelijk in de provincie Gelderland.
Hij voedt zich bij voorkeur met vogels, maakt zich met gemak van ganzen meester, maar rooft liever fazanten, patrijzen en kippen. Deze laatste durft hij zelfs tot in de hokken vervolgen. Ook maakt hij jagt op hazen, konijnen, eekhorens, muizen enz. Hij bouwt zijn nest reeds in Maart of April op hooge boomen, en het wijfje legt daarin 2 tot 4 eijeren welke grooter dan hoender-eijeren, van binnen lichtgroen, van buiten eenigzins groen- of blaauwachtig en somtijds met grijze of roodbruine vlekken versierd zijn. De havik werd voorheen, evenals de valk, tot de jagt afgerigt.