Havana, eigenlijk San Christobal de la Habana, de hoofdstad van het Spaansche eiland Cuba en aldaar aan de westkust gelegen, is de belangrijkste koopstad van WestIndië. Men heeft er een kapitein-generaal yan het geheele eiland, een kommandant der marine, een bisschop, een paar geregtshoven, eene universiteit en meer dan 200000 inwoners, van welke de meesten tot de Blanken behooren. De haven, eene der fraaiste en veiligste der geheele aarde, wordt gevormd door de Laguna, eene baai, die de gedaante heeft van een klaverblad. Zij beslaat bijna ½ □ geogr. mijl, en hare diepte gaat tot 11 Ned. el, terwijl langs de kade, die eene lengte heeft van 2000 Ned. el, zelfs de grootste schepen kunnen aanleggen.
De ingang wordt ten westen door het fort de la Punta, in het oosten door het fort Morro met een vuurtoren en door de citadel la Cabana boven den Muelle de Triscornia bij Casa-Blanca verdedigd, terwijl zich ook aan de landzijde eene reeks van vestingwerken verheft. De stad ligt aan de westzijde der haven op een schiereiland in een der fraaiste districten van Cuba en is door villa’s, bevallige gehuchten, koffijplantaadjes, tuinen en palmenlanen omgeven. Te voren was zij door muren en wallen van de voorsteden gescheiden; in 1863 echter zijn die afscheidsels gesloopt, waarna de stad schooner, zindelijker en luchtiger en dien ten gevolge gezonder geworden is. Men ziet er vele flinke huizen, maar weinig merkwaardige gebouwen. Zelfs de hoofdkerk, in 1824 door de Jezuïeten gesticht, is zeer eenvoudig; daar bevindt zich het stoffelijk overschot van Columbus, in 1796 van San Domingo derwaarts overgebragt. Voorts heeft men in de Oudstad 3 parochiën en 12 kloosterkerken, terwijl er ook in de buitenstad onderscheidene gebouwd zijn. Op de Plaza de las Armas, het fraaiste plein der stad, verheft zich het marmeren standbeeld van Ferdinand VII; daarenboven zijn er 4 marktpleinen en een Campo de Marte. In de buitenstad zijn 2 sierlijke wandelparken aangelegd, en één van deze grenst aan den botanischen tuin.
De circus voor stierengevechten bevindt zich aan de oostzijde van de haven, en aan hare zuidzijde ligt Guanabacoa, de belangrijkste badplaats. Men heeft er 3 schouwburgen, en van deze is de Taconschouwburg een bewonderenswaardig gebouw. Daartegenover verheft zich het standbeeld van koningin Isabella. Voorts ziet men er vele prachtige winkels, koffijhuizen, enz., en de bloeijende handel veroorzaakt er eene verbazende weelde. In de haven verrijst steeds een woud van masten, want jaarlijks komen er ongeveer 2000 schepen, en alle zeevarende volken zijn er vertegenwoordigd. Aan de Beurs en de Bank worden groote zaken gedaan, terwijl door booten en telegraafdraden de stad met de overige havensteden op Cuba is verbonden. Voorts zijn er spoorwegen aangelegd naar Guines, Matanzas en Cardenas, Artemisa en Batabano. Men heeft er vele suiker-, rum-, tabak- en sigarenfabrieken.
Vooral de Havana-sigaren van verschillende merken zijn wereldberoemd. Ook de scheepstimmerwerven en het arsenaal zijn er van veel belang. Tevens onderscheidt zich de stad door hare hoogeschool, in 1728 gesticht en in 1818 uitgebreid, alsmede door eene openbare boekerij, een muséum, een botanischen tuin, eene teekenschool, eene school voor zeevaartkunde en andere inrigtingen van onderwijs. Eindelijk is er een genootschap tot bevordering van landbouw en nijverheid. — De stad werd in 1519 naar de tegenwoordige plaats verlegd, nadat in 1515 don Diégo Velasquez haar aan de zuidkust op de hoogte van de haven van Batabano had doen verrijzen. De Flibustiers plunderden haar in 1555, doch eerst in 1663 voorzag men haar van versterkingen, om de zeeroovers af te wéren. Den 14den Augustus 1762 namen de Engelschen haar na een beleg van twee maanden in bezit, maar bij den Vrede van Fontainebleau werd zij aan Spanje teruggegeven. Zie voorts onder Cuba.