Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Haff

betekenis & definitie

Haff is een verouderd Deensch woord; het beteekent de zee of een aanmerkelijk deel daarvan, maar komt slechts voor als de eigennaam van drie eigenaardige riviermonden in de Oostzee.

Het zijn baaivormige, gedeeltelijk door eilanden, gedeeltelijk door smalle, zandige landtongen (Nehrungen) van de zee nagenoeg geheel gescheidene rivieruitbreidingen, welke zoet water bevatten, zoodat men ze als deelen der rivier en niet als zeeboezems beschouwen moet, terwijl zij zich tevens door meerdere afscheiding van de zee onderscheiden van de aestuariën en limans. Gemelde 3 haffen behooren tot het Pruissische rijk. Het Pommersche of Stettiner Haff, in zijn Oostelijk gedeelte het Groots, in zijn westelijk gedeelte het Kleine Haff geheeten, heeft eene grootte van bijna 16 □ geogr. mijl; het neemt de Oder op en eenige kleinere rivieren, zooals de Uecker, en ontlast zijne wateren tusschen het vaste land en de eilanden Usedom en Wollin door de Swine, de Peene en de Divenow in de Oostzee.

— Het Frische Haff, tusschen Elburg, Pillau en Königsberg gelegen, heeft eene uitgebreidheid van ruim 15 □ geogr. mijl, neemt 2 armen van de "Weichsel op, namelijk de Nogat en de Oude Weichsel, alsmede de Elbing, de Passarge, de Frisching en de Pregel en wordt door de Frische Nehrung, die zeer smal en 6 mijl lang is, van de Oostzee gescheiden, met welke het door het Gat (3½ Ned. el diep) of het Pillauer Diep verbonden is. — Het Koerische Haff, achter de 12 geogr. mijl lange Koerische Nehrung gelegen, heeft eene oppervlakte van bijna 29½ □ geogr. mijl, ontvangt de Rusz en de Gilge, 2 armen van de Memel (Njemen), benevens de Deime, een noordelijken arm van de Pregel in zijn schoot, en stort door het Memeler Diep zich uit in de Oostzee. De diepte der Haffen is betrekkelijk gering en de golfslag bij hevigen wind zeer sterk, zoodat zij voor groote schepen geen veilig vaarwater aanbieden.

< >