Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hadrianus

betekenis & definitie

Hadrianus is in de eerste plaats de naam van een Romeinschen Keizer, te weten:

Publius Aelius Hadrianus, die van 117 tot 138 na Chr. regeerde. Hij werd geboren in 76, en verloor reeds vroeg zijn vader, die senator te Rome en uit de Spaansche stad Italica afkomstig was. Onder de regéring van zijn vroegeren voogd, keizer Trajanus, met wiens bloedverwante Sabina hij in het huwelijk trad, bekleedde hij de hoogste staatsambten. Hij vergezelde den Keizer gedurende den veldtogt tegen Decebalus en werd door hem als stadhouder van Syrië bij het leger achtergelaten. De soldaten riepen hem uit tot Keizer, toen er berigt kwam, dat Trajanus op de terugreis overleden was, nadat hij Hadrianus als zoon aangenomen had. Door de landen aan de overzijde van de Euphraat af te staan bewoog hij de Parthen om vrede te sluiten, en begaf zich in 118 naar Rome, alwaar de Senaat hem erkend had, en bevestigde er zijne heerschappij door mildheid jegens het volk en door wreedheid tegen zijne vijanden. De Roxolanen, die in Dacië gevallen waren, wist hij door geschenken over te halen tot den aftogt, en om den toestand der provinciën te leeren kennen, aanvaardde hij in 119 zijne vermaarde reis — meerendeels te voet—, welke tot 126 duurde. Bij een tweeden togt in het Oosten (130) verloor hij in Egypte zijn lieveling Antinous.

Het oproer der Israëlieten onder Bar-Cochba werd in 135 door zijn veldheer Julius Severus gedempt. In de jaren 132 en 133 toefde hij te Athene; het zuidwestelijk gedeelte dezer stad, door hem met prachtige gebouwen versierd, werd vervolgens naar hem genoemd. In laatstgemeld jaar keerde hij, na nogmaals het Oosten te hebben bezocht, naar Italië terug, waar hij te Rome en te Tibur zijn verblijf hield. Eene smartelijke ziekte, die hem den lOden Julij 138 te Bajae wegrukte , verscherpte zijne neiging tot wreedheid. Eerst had hij Lucius Cejonius Commodus, onder den naam van Lucius Aelius Verus, en na den dood van dezen Antoninus Pius als zoon en opvolger aangenomen. Hij was een vriend van den vrede, — niet uit lafheid of traagheid, maar omdat hij eene verdere uitbreiding van het Romeinsche rijk verderfelijk achtte.

Hij regelde slechts de grenzen in Germanië en Brittannië, en deed hier een muur of wal tegen de Pieten verrijzen. Ook verbeterde hij het leger, terwijl hij de magt van den Senaat door eene betere afscheiding van ’s Keizers geheimen raad (Concilium Principis) en die van den magistraat door het Edictum perpetuum , tot regeling der regtsbedeeling dienende, zocht te beperken. Italië werd in 4 deelen verdeeld en aan even zoovele consuls onderworpen, en hij bevorderde de welvaart der provinciën door een gestreng toezigt te houden op de stadhouders. Een goed beheer der geldmiddelen stelde hem in de gelegenheid, om niet alleen Athene te verfraaijen, maar ook elders steden en fraaije gebouwen te doen verrijzen, zooais Hadrianópolis in Thracië en het Mausoleum (Moles Hadriani, den grondslag van den lateren Engelsburg) te Rome met eene derwaarts leidende brug, benevens eene prachtige villa te Tibur. Voorts was hij een voorstander der beeldende kunst, der poëzij, wijsbegeerte en welsprekendheid. De Grieksche letterkunde stelde hij op hoogen prijs, en hij toonde zich een vriend van de Grieksche godsvereering, zoodat hij zich in de Eleusinische geheimenissen had doen inwijden, terwijl hij ook van de Egyptische tempeldienst niet afkeerig was.

Hadrianus is tevens de naam van 6 Pausen. De eerste (772—795) riep Karel de Groote te hulp tegen de Longobarden en verkreeg van hem de bevestiging der schenkingen van Pepijn, welke door dien Vorst met het gebied van Ancona en Benevento werden vermeerderd. — De tweede (868—872) was vóór het beklimmen van den Heiligen Stoel gehuwd en vader eener dochter. Den strijd tegen de Grieksche Kerk, door Photius met verbittering gevoerd, zette bij met ijver voort. Hij riep een Concilie bijeen te Worms (868), waar bepaald werd, dat degene, die als kind in een klooster was opgenomen, dat gebouw niet weder verlaten mogt, terwijl ook daar reeds een gebod werd uitgevaardigd tegen den gehuwden staat der geestelijken. — De derde (884—885) aanvaardde het bewind in het begin van een woelig tijdperk , waarin de Italiaansche vorsten en edelen elkander beoorloogden. — De vierde (1154— 1159), een Engelschman van geboorte en Nicolaus Breackspeare genaamd, was eerst dienstknecht, daarna abt in het St. Rufusklooster te Rome, vervolgens cardinaal-bisschop van Albano, en deed, na eene aanvankelijk goede verstandhouding met keizer Frederik I, den oorlog met de Hohenstaufen ontbranden. Hij was juist van voornemen, om den banvloek over zijn tegenstander uit te spreken, toen hij te Anagni overleed. — De vijfde, te voren Ottoboni Fiésco geheeten, was een Genuees en regeerde slechts van 12 Julij tot 18 Augustus 1276. — De zesde eindelijk was een Nederlander, bekend onder den naam van Adriaan (zie aldaar).

< >