Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Haagbeuk

betekenis & definitie

Haagbeuk (Carpinus Betulus L.), juk- of wielboom is de naam van een boom, die in verschillende streken van Europa en ook in ons Vaderland groeit. Hij behoort tot de afdeeling der Katjesdragenden (Amentaceae) en tot de familie der Napjesdragenden (Cupuliferae). Hij wordt 10 tot 25 Ned. el hoog en onderscheidt zich van den gemeenen beuk (zie aldaar) door zijne langwerpig-eironde, scherp dubbel-gezaagde, eenigzins geplooide bladeren.

De mannelijke katjes zijn uitgerekt-rolrond met aan den voet gewimperde schubben, — de meeldraden, 8 tot 14 in getal, aan den top een weinig gebaard, — de vrouwelijke kegels wijd, met bladvormige, 2-bloemige schubben, — de vruchtbeginsels aan den top fijn getand en 2-hokkig, de stempels 2 in getal, en de noten houtachtig. De gewone haagbeuk wordt in ons land vooral aangekweekt voor heggen. Hij levert in Duitschland het wit beukenhout, hetwelk wegens zijne hardheid bijzonder geschikt is voor tanden van kamraderen enz.