Graun (Karl Heinrich), een verdienstelijk Duitsch componist, geboren in 1701 te Wahrenbrück in Saksen, bezocht de Kreuzschule te Dresden, onderscheidde zich door eene fraaije stem, oefende zich in het componéren van kerkelijke muziek, en ging in 1825 als tenorzanger naar Brunswijk, waar hij kort daarna tot vice-kapèlmeester benoemd werd. In 1735 kwam hij als kamerzanger bij de kapèl van den Kroonprins van Pruissen, later Frederik II en moest vooral concertcantaten componéren en voordragen, wier aantal men op 50 schat.
In 1740 benoemde de Koning hem tot kapèl-meester en zond hem naar Italië om zangers en zangeressen te engagéren voor de opera te Berlijn. Van dien tijd af legde hij zich toe op het componéren van opera’s. De eerste van deze was „Rodelinde” en omstreeks de dertigste „Merope”. Men zegt, dat de Koning den tekst vervaardigd heeft voor de opera „Sylla” (1753)”. Zijn hoofdwerk is echter „Der Tod Jesu (woorden van Ramler)”. Voorts heeft men van hem eene menigte kleine muziekstukken voor zang, eenige koren en een „Te Deum”. Hij overleed den 8sten Augustus 1759.
