Graberg (Jacob) van Hemsö, een verdienstelijk aardrijkskundige, geboren den 7den Mei 1776 in Gannarfre op Göthland, trad reeds op jeugdigen leeftijd in Engelsche zeedienst en vestigde zich vervolgens te Genua, waar hij zich met letterkundigen arbeid bezig hield en in 1811 de betrekking van vice-consul van Zweden aanvaardde.
In 1815 zag hij zich als zoodanig naar Tanger, en in 1823 naar Tripolis verplaatst. In 1828 begaf hij zich voorts naar Florence, waar hij als bibliothecaris en kamerheer van den Groothertog den 29sten November 1847 overleed. Hij was in die dagen de eerste, die de Italianen aanspoorde tot beoefening der statistiek en der geographie, en hij leverde in Italiaansche tijdschriften vele merkwaardige opstellen, — vooral over den toestand van den landbouw in het noordelijk gedeelte van Marocco, over de mijnen in Toscane, over de ondernemingen in de Maremmen enz. Belangrijk is voorts zijn „Specchio geograflco e statistico del imperio di Marocco (1832)”, — zijn geschrift over het bestuur van Algérië (1830), — zijne „Theorie der statistiek (1821”, — zijne „Proeve over de Scalden (1811)”, — en zijn „Scandinavië vengée (1822)”, waarin hij aantoont, dat de volkeren van het Noorden ten tijde der volksverhuizing reeds een aanmerkelijken trap van beschaving bereikt hadden. Hij was lid van meer dan 50 geleerde genootschappen en bezat eene verzameling van vele zeldzaamheden, alsook van meer dan 400, meest Oostersche handschriften.