Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gothen (De)

betekenis & definitie

Dat is de naam van een Ger maansch volk, dat reeds in de 4de eeuw vóór Chr. de kustgewesten ten zuiden van de Oostzee bewoonde, waar het volk nog in de eerste eeuw onzer tijdrekening — volgens de getuigenissen van Plinius en Ptolemaeus — gevestigd was. Voorts vinden wij van de Gothen in de geschiedenis niets vermeld, totdat wjj hen in het tweede derdedeel der 3de eeuw ten noorden van de Beneden-Donau aantreffen, waar zij weldra in vijandelijke aanraking kwamen met de Romeinen. Hoewel zij door de latere Romeinsche geschiedschrijvers vaak met den naam van Geten bestempeld werden, stonden zij echter in geenerlei betrekking tot dezen stam.

Zij deden in 237 na Chr. een inval op Romeinsch grondgebied. Keizer Deerns trok, nadat zij Thracië verwoest hadden, in Moesië tegen hen ten strijde, en zijn opvolger Gallus kocht van hen den vrede.

Reeds onder Valerianus (247—260) namen hunne zeetogten een aanvang, waaraan ook andere stammen deelnamen. Op de noordkust van Klein-Azië werden Pityus en Trebizonde door hen verwoest, en bij een 2den rooftogt ondervonden Chalcedon, Nicomédia en Nicaea hetzelfde lot. Ten tijde van Galliénus stevenden zij met 1000 schepen naar den Griekschen Archipel, plunderden Athene, Corinthe, Argos en Sparta en hielden er strooptogten op het land. In nog grooteren getale verschenen zij in 269, toen zij hunnen togt uitstrekten tot Rhodus en Creta, vervolgens Macedonië en Thracië vernielden, doch by Naïssus in Opper-Moesië door keizer Claudius overwonnen werden. Aurélianus verdreef hen voorts naar de overzijde van de Donau, maar liet Dacië in hun bezit.

Na dien tijd hielden de zeereizen op, en eerst in 321 overschreden zij wederom de Donau, maar keizer Constantijn dreef hen terug en nam wraak over de hulp, die zij tegen hem aan Licinius geboden hadden, door een inval in hun land. Daarna sloot hij vrede met hen, zooals ook later Valens in 369, nadat hij gedurende 2 jaar tegen hen gestreden had.

In dien tjjd begon het Christendom naar de leer van Arías tot hen door te dringen, zoodat de bisschop Ulfilas (zie aldaar) den bijbel in het Gothiseh vertaalde, — een werk, dat tot op onzen tijd is bewaard gebleven.

De Gothen komen na dien tijd voor in 2 afdeelingen, namelijk die der Terwingen of Westgothen (Visigothen) met den stam der Thaifalen, die hen later naar Gallië vergezelde, van de Donau tot aan de Carpathen en de Dnjestr over oostelijk Hongarije, Siebenbürgen, Walachije, Moldavië en Bessarabië zich uitstrekkende, — en in het zuiden van Rusland, tusschen de Dnjestr en de Don, die der Oostgothen (Austrogothen).

De Koning van laatstgenoemden, Ermanrich geheeten en uit het vorstelijk geslacht der Amalen gesproten, voerde heerschappij over de beide afdeelingen, en tot diep in Rusland waren de volkeren onderworpen aan zijn gezag. Zijn rijk werd echter in 375 door den stroom der Hunnen overdolven. Ermanrich, 110 jaar oud geworden, doodde zich zelven, en zijn opvolger Wlthimir sneuvelde. De Westgothen, voortgestuwd door hunne oosteljke broeders, namen de wijk. Een gedeelte trok onder aanvoering van Athanarich naar het gebergte, — een ander gedeelte onder het bevel van Fridigern en Alaviv over de Donau naar Beneden-Moesië. Zij verzochten keizer Valens om eenig land, maar de smadelijke bejegening, die zij van de Romeinsche bevelhebbers Lupicinus en Maximus ondervonden, prikkelde hen tot oproer.

Gothische benden, die in Romeinsche soldij stonden, en Oost-gothische landverhuizers, die, met Safrach en Alatheus aan het hoofd, door de Romeinen waren afgewezen, voegden zich bij hen. In den grooten veldslag bij Adrianopel, den 9den Augustus 378, door de Romeinen tegen hen gewaagd, sneuvelde Valens. Naar alle zjjden overstroomden zij nu het land, en hielden Moesië en Thracië in bezit, nadat Athanarich, die zich met hen vereenigde, een verdrag gesloten had met Theodosius de Groote. Niet minder dan 40000 van hen traden in Romeinsche dienst.

Alarik, uit het vorstelijk geslacht der Balten gesproten, vereenigde de verschillende stammen onder zijnen schepter, verbrak in 495 het verdrag, trok in 402 naar Italië, en overleed korten tijd na de verovering van Rome in 410. Zijn zwager Athaulf bragt het volk in 412 in het zuiden van Gallië en na zijn huwelijk met Placidia, eene zuster van keizer Honorius, in het zuiden van Gallië, waar hij in 415 na de verovering van Barcelona vermoord werd.

Siegerik, een vijand der Balten, die na hem de heerschappij verwierf, werd reeds na 7 dagen gedood en opgevolgd door Wallia, die in Spanje voorspoedig streed tegen de Alanen, Vandalen en Suéven, laatstgenoemden naar de noordwestelijke bergstreek dreef, en van de Romeinen uit dankbaarheid een gedeelte van Aquitanië ontving, waar Tolosa (Toulouse) de hoofdzetel werd van het West-Gothische rjjk, hetwelk nieuwe vastheid ontving van Theódorik I, die in 461 in de Catalaunische velden (Châlons) Attïla overwon, maar er tevens sneuvelde, en van zjjn zoon Thorismund. Laatstgenoemde werd door zjjn broeder Theódorik II, en deze door zjjn broeder Eurik omgebragt.

Eurik regeerde met kracht en beleid van 466 tot 484, deed de Wetten te boek stellen, en breidde zjjn rjjk in Gallië uit tot aan de Loire en de Rhône, tot aan de kust van Provence en tot aan Italië, terwijl hij Arelate (Arles) tot zijn zetel koos.

Zijn opvolger Alarik II, die voor zijne Romeinsche onderdanen een uittreksel uit het Romeinsche regt (Breviarium Alaricianum) in gereedheid had doen brengen, verloor het leven en een groot deel des rjjks in den slag van Vouglé bij Poitiers (507) tegen den Frankischen vorst Chlodwig, geholpen door de Bourgondiërs. Door den Oostgoth Theódoric, den schoonvader des gesneuvelden, die Provence en Arles bjj zjjn eigen gebied voegde, bleef Septimanië (Languedoc en Roussillon) voor de Westgothen behouden, en daarover voerde Amálarik, de zoon van Alaric, onder voogdijschap van den Oostgoth Theudes het bewind.

Toen die Vorst in 531 in den oorlog met de Franken sneuvelde, was het Huis der Balten uitgestorven, en het bewind werd bjj keuze aanvankelijk aan Theudes opgedragen. Ondersteund door eene Byzantjjnsche vloot, zegepraalde in 554 Athánagld op Agila, die zich van de heerschappij had meester gemaakt, terwijl de Grieken zich op de zuidkust van Carthagena tot Lagos vestigden. Leóvigild heerschte als een magtig vorst der Gothen van 569 tot 586, overwon de Gascogners, die de wjjk namen naar de Pyreneeën, en dempte met geweld den opstand der aanhangers van het R. Katholieke geloof, hetwelk ten tijde der Romeinen in Spanje verbreid was en ook bjj de Ariaansche Gothen voorstanders gevonden had.

Zjjn zoon Hermenegild, die zich bjj de R. Katholieken gevoegd had, werd te Sevilla na eene belegering van 2 jaar gevangen genomen en naar Valencia in ballingschap verwezen. Toen hjj van hier op de vlugt ging en bjj zjjne aanhouding geen afstand wilde doen van het R. Katholiek geloof, liet zijn vader hem ter dood brengen. De Suéven, die hem ondersteund hadden, moesten bukken (585) en de Bourgondiërs werden uit Septimanië verjaagd.

Leóvigild werd in 586 opgevolgd door zjjn zoon Réccared, doch deze omhelsde de R. Katholieke godsdienst. Onder het rustig bewind van hem en van zijne opvolgers vermengde zich de Germaansche met de Romaansche bevolking, en het Gothisch moest het onderspit delven voor het Latijn, waarnaar het Spaansch zich hoofdzakelijk vormde. Beccasuinth (649—672) deed de opteekening der Wetten voortzetten, en zijn wetboek, Forum Judicium (Lex Visigothorum), in het Latijn opgesteld, werd geldend verklaard voor al z}jne onderdanen. Onder den naam van „Fuéro juszgo" werd het in de 13de eeuw in het Spaansch vertaald, en het vormt den grondslag van het Spaansche regt. Door de willekeur der aanzienlijken en de wereldlijke magt der bisschoppen werd het rijk inwendig verzwakt, hoewel het in 616 door de verovering der noordpunt van Afrika (Ceuta) en in 624 door het verdrijven der Grieken eene aanmerkeljjke uitbreiding had verkregen.

Na den dood van koning Witiza (710) riepen zjjne zonen, door de verkiezing van Róderik (Rodrigo) van de heerschappij beroofd, door middel van Witiza's broeder, Oppas, aartsbisschop van Sevilla en van zijn zwager Julianus, graaf van Septum, de Arabieren uit Afrika te hulp. Moesa, de stadhouder van khalif Walid, zond zjjn veldheer Tarik derwaarts. Deze zegepraalde, na een strijd van 9 dagen, bij Xerez de la Frontera in Julij 711. Bij die gelegenheid sneuvelde Roderik en werd het Westgothische rjjk vernietigd. Moesa zelf strekte in 713 de verovering des lands uit tot aan Galicië en Asturië, waar vele Gothen onder Pelayo eene wijkplaats vonden; doch ook Galicië werd aan dezen in 734 ontrukt, en alleen Asturië bleef in hunne handen.

De Oostgothen vereenigden zich, met uitzondering van de benden, welke zich bjj de Westgothen voegden, met de Hunnen. Na den val van Attila, dien zij gevolgd waren, woonden zjj in Pannonië (Hongarije ten zuiden van de Donau), van waar zij meermalen invallen deden in Noricum en in het Byzantijnsche rjjk onder aanvoering van 3 broeders Walamir, Theódemir en Widimir, uit den stam der Analen gesproten. Zij boden weerstand aan de aanvallen der Hunnen, en in 470 aan die der vereenigde Suéven, Alemannen, Sarmaten, Skiren en Rugiërs. Na den dood van Walamir geleidde Widimir zjjne benden naar Italië en overleed gedurende dien togt.

Keizer Glycérius haalde in 473 diens evenzoo genoemden zoon over, om zich met de Westgothen te vereenigen. Keizer Leo kocht in 460 van Theódemir den vrede, en de zoon van dezen, Theódorik, die in 475 den troon aanvaardde en den naam van de Groote verwierf, werd opgevoed aan het Byzantjjnsche Hof. Macedonië en Thessalië werden door de Oostgothen verwoest, waarna deze zich vestigden in Opper- en Neder-Moesië bjj de Westgothen, die hier en in Thracië waren achtergebleven en er onder den naam van Kleinere Gothen (Gothi minores of Moesogothen) tot in de 6de eeuw hun gezag handhaafden.

De staatkunde van den Byzantijnschen keizer Zeno zocht beide volkeren en ook hunne vorsten, die alle twee den naam van Theódorik droegen, tegen elkander in het harnas te jagen. Daar dit niet wilde gelukken, haalde Zeno in 488 den Oostgothisehen vorst Theódorik over, om met zjjn stam en vergezeld door de Rugiërs naar Italië te trekken, waar Odoacer heerschappij voerde. De Gepiden, die hen bij Sirmium den weg zochten te versperren, werden overhoop geworpen. Odoacer leed eerst in 489 bjj Aquileja en vervolgens in 490 bij Verona de nederlaag. Terwjjl voorts Theódorik Italië en Sicilië veroverde, hield Odoacer zich staande te Ravenna tot aan 493, doch moest zich eindelijk overgeven en werd omgebragt.

Ook het bewind over de Donau-eiianden, die door Honulf, den broeder van Odoacer, werden bestuurd, viel in handen van Theódorik, wiens gebied zich nu over Italië, Sicilië, Pannonië, Savië, Dalmatië, een gedeelte van Noricum, Hoog-Rhaetië en Provence uitstrekte. Hjj erkende de souvereiniteit van keizer Anastasius, en deze legde hem geenerlei belemmering in den weg. Zijn roem en zjjn invloed deden zich gelden over al de Germaansche stammen, en uit Ravenna of Verona regelde hij, als koning der Gothen en Italianen, de binnenlandsche aangelegenheden des rijks met groot beleid, met eerbied voor de Romeinsche beschaving, maar tevens met het doel om bjj zjjne Gothen, die ten getale van 200000 weerbare mannen een derde gedeelte van Italië in bezit hielden, het Ariaansche geloof, de Germaansehe zeden en de aloude dapperheid onveranderd te handhaven. Onder zijn bestuur begon zelfs de landbouw in Italië weder te bloejjen, — en ter beslissing van regtsgeschillen tusschen Gothen en Italianen werd in 500 het „Edictum Theodorici” uitgevaardigd. Na zijn overlijden (526) nam zijne dochter Amalasuintha ten behoeve van haren minderjarigen .zoon Atálarik de teugels van het bewind in handen, doch toen deze in 534 gestorven was, liet haar neef Theodatus haar om het leven brengen.

Alsnu gaf keizer Justinianus bevel aan Belisarius, om Italië te heroveren. Zoodra deze voorwaarts rukte in Italië, werd Theodatus door het leger afgezet en vermoord, nadat Vitiges in 536 tot koning was uitgeroepen. De R. Katholieke Italianen kozen de zijde der Grieken. Rome en Ariminum werden aan de Gothen ontrukt en vruchteloos door Vitiges belegerd, terwijl daarentegen zijn neef Vraias het afvallige Milaan in 539 heroverde en verwoestte. Door Provence af te staan aan de Franken had Vitiges in deze trouwelooze bondgenooten verkregen, die onder Theodebert van Austrasië door Italië trokken en zich nestelden aan de zuidelijke helling der Alpen. Beter gelukte zjjne poging, om Chosroës, koning van Perzië, over te halen tot een inval in het Byzantjjnsche rjjk. Justinianus, hierdoor verschrikt, verlangde naar vrede, doch geheel anders was het gevoelen van Belisarius. Deze versmaadde de kroon, hem door de Gothen aangeboden, wierp Vitiges terug naar Ravenna, veroverde in 540 deze stad en voerde den Koning gevangen naar Constantinopel.

De Gothen, die in Opper-Italië hunne onafhankelijkheid nog bewaard hadden, kozen nu Ildibad, en na den dood van dezen den edelen Tótilas tot koning. Deze maakte zich wederom meester van het platteland, doch de groote steden bleven weêrstand bieden. Rome werd door Tótilas geruimen tijd belegerd, in 546 door list veroverd, doch spoedig weder door Belisarius genomen, die, in 544 naar Italië gezonden, zonder veel krijgsvolk tot in 549 zich wist staande te houden, maar de zaak niet tot een beslist einde kon brengen.

Dit deed Narses, door Justinianus, na het verwerpen der vredevoorstellen van Tótilas, derwaarts gezonden met een groot leger, hetwelk uit Hunnen, Herulen en Longobarden bestond. Bjj Taginae, tusschen Gubbio en Nocera, in de Apennjjnen viel een veldslag voor, waarin Narses de overwinning behaalde en Tótilas doodeljjk gewond werd. Tejas, thans door de Gothen tot koning gekozen, trok naar beneden-Italië, om Cumae, waar zich de schatten van Tótilas bevonden, te ontzetten, en Narses rukte uit Rome derwaarts. Deze laatste wist den bevelhebber der Gothische vloot om te koopen, zoodat Tejas zijne gunstige positie bij den Vesuvius verlaten en naar het gebergte trekken moest. De strjjd nam een aanvang en werd ook na het sneuvelen van Tejas door zjjne soldaten voortgezet, doch deze leden de nederlaag, en het overschot verwierf op den derden dag verlof, om ongehinderd af te trekken. Sommigen van hen riepen hierop 2 hertogen der Alemannen te hulp, die een strooptogt deden door Italië, doch in 554 bjj Capua door Narses overwonnen werden.

In 515 gaven in Conza 7000 Gothen zich over aan Narses; de Gothische bevelhebber Vidin werd in 556 gedood, en daarmede nam de oorlog een einde. Yele Gothen begaven zich als krijgsknechten naar Byzantium, en andere verhuisden naar Rhaetië en naar Noricum, terwijl zij, die in Toscane achterbleven, weldra wegsmolten onder de Italiaansche bevolking.

Aan de Zwarte Zee bevonden zich van ouds Oostgothen, de Tetraxitische Gothen, die er in de dagen van Justinianus vereenigd waren met den stam der Hunnen. Het schjjnt, dat overblijfselen daarvan nog in de 164e eeuw in de gebergten van de Krim te vinden waren. Onderscheidene andere Oostersche stammen waren met de Gothen min of meer vermaagschapt en dragen gezamenljjk den naam van Gothische volken. Daartoe behooren de Bastarnen, Peucinen, Gepiden, Rugiërs, Herulen, Avionen en Wandalen, die echter alle verdwenen zjjn. Tusschen de Pontus en de Oostzee, waar zjj langs de Donau en de Weichsel gevestigd waren, zjjn de Slawen en Hongaren doorgedrongen. De sage, dat de Gothen uit Skandinavië, waar zjj hun naam aan Göthland gaven, zuidwaarts zijn getrokken, heeft geen geschiedkundigen grond. — Over den zoogenaamden Gothischen bouwstjjl, zie Bouwkunst, en over de Gothische taal, zie Duitschland.

< >